Ga naar de inhoud

Het belang van het behaalde onderwijsniveau voor zorgverlaters

Uit onderzoek blijkt dat zowel pleeg- als residentiële zorgverlaters op lange termijn vaak lagere opleidings­niveaus behalen dan leeftijdsgenoten uit de algemene populatie. Nochtans blijft het onderwijsniveau in onze westerse samenleving een belangrijke toegangspoort tot succes, zowel op het vlak van tewerkstelling en inkomen, als op het vlak van huisvesting. Deze studie verkent en voorspelt de onderwijsprestaties van zorgverlaters in Vlaanderen en onderzoekt het effect van het behaalde opleidingsniveau op andere domeinen (tewerkstelling, inkomen en huisvesting). De studie omvat 220 zorgverlaters, zowel vanuit pleegzorg (n = 138) als vanuit residentiële zorg (n = 82). Gegevens worden verzameld aan de hand van een zelf­rapportagevragenlijst gebaseerd op reeds bestaande overheidsvragenlijsten. De participanten (77 mannen, 143 vrouwen) zijn op moment van hun eerste deelname tussen 21 en 27 jaar oud. Zorgverlaters van zowel residentiële als pleegzorg behalen significant lagere diploma’s, verdienen minder en zijn vaker dakloos dan leeftijdsgenoten uit de algemene populatie. Residentiële zorgverlaters behalen lagere diploma’s en zijn vaker werkloos dan pleegzorgverlaters. Uit meervoudige regressieanalyses blijkt dat het behaalde onderwijsniveau een cruciale factor is, die de resultaten op het gebied van tewerkstelling, inkomen en huisvesting op lange termijn meebepaalt. Een lager opleidingsniveau hangt significant samen met meer plaatsingen en minder ondersteuning tijdens de zorgperiode en brengt een beduidend hoger risico op werkloosheid en financiële en huisvestingsbelemmeringen met zich mee. Het is daarom belangrijk om jonge zorgverlaters te ondersteunen bij het behalen van hun diploma, zodat zij gelijke kansen krijgen in onze samenleving. Beleidsmakers moeten zich richten op meer ondersteuning op het vlak van onderwijs tijdens de periode in de zorg. School- en plaatsveranderingen moeten tot een minimum worden beperkt en de samenleving moet investeren in psychologische ondersteuning tijdens de plaatsing.

Kernwoorden: zorgverlaters, pleegzorg, residentiële zorg, onderwijs, huisvesting, tewerkstelling, inkomen

SUMMARY

Research consistently shows that both foster and residential care leavers achieve lower levels of educational degrees in comparison to the general population. However, in Western society, education remains an important gateway to success in employment, income and housing opportunities. This study explores and predicts educational achievement of care leavers in Flanders and investigates the effect of educational attainment on other outcomes (employment, income and housing). The study involves 220 care-­leavers (both family foster care (n = 138) and residential care (n = 82)). Data was collected using a self-­reporting questionnaire consisting of multiple domains. The participants of the study (77 male, 143 female) are between 21 and 27 years old. Both foster and residential care leavers achieve significantly lower degrees, earn less and more often experience homelessness than their peers from the general population. Residential care leavers achieve lower degrees and are more often unemployed than foster care leavers. Multiple regression analyses indicate that education is a key factor in determining the results on employment, income and education. A lower educational degree is significantly associated with more placements and less support during the time in care and significantly brings higher risks of unemployment, financial and housing obstacles in the long term. It is therefore important to support young care leavers in attaining their degree by providing equal opportunities in society. Policy makers should focus on increased support regarding education during the time in care. School and placement changes should be minimized and society should invest in psychological support during placement.

Keywords: care leavers, family foster care, residential care, education, housing, employment, income

OVER DE AUTEURS

Laura Gypen is wetenschappelijk medewerker en stagecoördinator aan de Vrije Universiteit Brussel, bij de Faculteit Psychologie en Educatieve wetenschappen, Vakgroep Klinische en Levenslooppsychologie. E-­mail: laura.gypen@vub.be.

Delphine West is wetenschappelijk medewerker aan de Vrije Universiteit Brussel, bij de Faculteit Psychologie en Educatieve wetenschappen, Vakgroep Klinische en Levenslooppsychologie en medewerker bij Kenniscentrum pleegzorg. E-­mail: delphine.west@vub.be.

Dr. Lara Stas is statistisch adviseur aan de Vrije Universiteit Brussel. E-­mail: lara.stas@vub.be.

Camille Verheyden is wetenschappelijk en pedagogisch medewerker aan de Vrije Universiteit Brussel, bij de Faculteit Psychologie en Educatiewetenschappen. E-­mail: camille.nadia.verheyden@vub.be.

Prof. dr. Frank Van Holen is beleidsdirecteur bij Pleegzorg Vlaams-­Brabant en professor aan de Vrije Universiteit Brussel, Faculteit Psychologie en Educatieve wetenschappen, Vakgroep Klinische en Levenslooppsychologie. E-­mail: frank.vanholen@pleegzorgvbb.be.

Prof. dr. Johan Vanderfaeillie is hoogleraar aan de Vrije Universiteit Brussel, bij de Faculteit Psychologie en Educatieve wetenschappen, Vakgroep Klinische en Levenslooppsychologie. E-­mail: johan.vanderfaeillie@vub.be.

ABOUT THE AUTHORS

Laura Gypen is research assistant and internship coordinator at the Vrije Universiteit Brussel, Faculty of Psychology and Educational Sciences, Department of Clinical and Lifespan Psychology. E-­mail: laura.gypen@vub.be.

Delphine West is research assistant at the Vrije Universiteit Brussel, Faculty of Psychology and Educational Sciences, Department of Clinical and Lifespan Psychology and also works for Foster Care Flanders. E-­mail: delphine.west@vub.be.

Lara Stas is statistical advisor at the Vrije Universiteit Brussel. E-­mail: lara.stas@vub.be.

Camille Verheyden is a research and pedagogical assistant at the Vrije Universiteit Brussel, in the Faculty of Psychology and Educational Sciences. E-­mail: camille.nadia.verheyden@vub.be.

Prof. dr. Frank Van Holen is head of department at foster care Vlaams Brabant and professor at the Vrije Universiteit Brussel, Faculty of Psychology and Educational Sciences, Department of Clinical and Lifespan Psychology. E-­mail: frank.vanholen@pleegzorgvbb.be.

Prof. dr. Johan Vanderfaeillie is Professor at the Vrije Universiteit Brussel, Faculty of Psychology and Educational Sciences, Department of Clinical and Lifespan Psychology. E-­mail: johan.vanderfaeillie@vub.be.

1. Inleiding

1.1 Uithuisplaatsing in Vlaanderen

Wanneer de veiligheid van een kind niet langer gegarandeerd kan worden, kan het kind geplaatst worden in een pleeggezin of een residentiële leefgroep (Belgisch staatsblad, 2013). Pleegzorg is daarbij de eerste keuze (Pleegzorg Vlaanderen, 2021). Pleeggezinnen, zowel netwerk- als bestandsplaatsing, bieden kinderen (tijdelijk) een plek in hun huis en gezin, onder toezicht en controle van een dienst voor pleegzorg (Bronselaer et al., 2011). De pleegzorgplaatsing wordt in Vlaanderen volgens de gebruikelijke procedure op 18-jarige leeftijd afgerond. Sinds 2017 kan, op verzoek van het pleegkind, de begeleiding echter nog verlengd worden tot de leeftijd van 25 jaar (Pleegzorg Vlaanderen, 2021). Residentiële voorzieningen bieden ondersteuning aan meerdere kinderen die in groep samenleven. De grootte en samenstelling van de groep is afhankelijk van de voorziening (Vanderfaeillie et al., 2014). Ook residentiële zorg stopt in Vlaanderen gebruikelijk op 18-jarige leeftijd. Net als in pleegzorg is ook bij residentiële zorg voortgezette hulp mogelijk tot de leeftijd van 25 jaar op vraag van de jongere (Jeugdhulp, 2021). Hoewel een uithuisplaatsing het doel heeft om het kind een veilige en stabiele omgeving te bieden om zo een gezonde ontwikkeling te bevorderen, heeft een uithuisplaatsing vaak ook vergaande gevolgen en zijn de (langetermijn)uitkomsten niet altijd even positief (Boendermaker et al., 2013; Gypen et al., 2017; Knorth et al., 2008; Leloux-­Opmeer et al., 2017).

1.2 Resultaten na het verlaten van de zorg

1.2.1 Huisvesting

Een belangrijke stap bij de overgang naar volwassenheid is het creëren van een eigen thuis. Voor de meeste jongeren uit de algemene populatie verloopt deze stap geleidelijk en vindt deze plaats op het moment dat de jongere zich er klaar voor voelt. Doorgaans volgt deze beslissing op het afronden van een studie, het vinden van een job of bij het starten van een gezin (Dixon et al., 2006). De vrijheid om te verhuizen op het moment dat men er klaar voor is, blijkt voor jongeren uit de zorg echter een zeldzaam voorrecht. Hun stap naar zelfstandigheid wordt in het beste geval bepaald op basis van regels en wetgeving, maar vaak heeft de stap naar zelfstandigheid te maken met een breakdown binnen het pleeggezin of de leefgroep (Wade, 1997). Pleegkinderen zijn vaak al tijdens hun plaatsing bezorgd over hun toekomst (Clé, Van Holen & Vanderfaeillie, 2016) en worden op jongere leeftijd geconfronteerd met veel verantwoordelijkheid in vergelijking met leeftijdsgenoten uit de algemene populatie. De meeste zorgverlaters gaan alleen wonen wanneer ze 16 à 18 jaar zijn, terwijl hun leeftijdsgenoten dit pas doen als twintigers (Harder et al., 2011; Stein, 2006). Daarnaast is er sprake van een hoge mate van mobiliteit met betrekking tot huisvesting binnen de groep zorgverlaters. Hoewel een zekere mate van mobiliteit op deze jonge leeftijd vanzelfsprekend is, is het duidelijk dat de mobiliteit onder zorgverlaters groter is dan onder hun leeftijdsgenoten (Dixon, 2008; Dixon & Stein, 2005; Wade & Dixon, 2006). Deze hogere mobiliteit heeft onvermijdelijk invloed op de mogelijkheden om een diploma te behalen (McClung & Gayle, 2010), op het latere inkomen (Dixon, 2008) en op huisvesting (Dworsky, 2009). Uit onderzoek blijkt dat 11 tot 35% van de zorgverlaters voor een bepaalde tijd dakloos is (Dickens, 2017; Dixon & Stein, 2005; Viner & Taylor, 2005; Wade & Dixon, 2006). Bovendien is de hoogste risicofactor voor dakloosheid het ontbreken van een middelbareschooldiploma (Kull et al., 2019).

1.2.2 Tewerkstelling en inkomen

Jongeren met een voorgeschiedenis van uithuisplaatsing zijn significant minder vertegenwoordigd op de arbeidsmarkt dan hun leeftijdsgenoten zonder plaatsingsgeschiedenis (Courtney et al., 2007). Uit verschillende studies blijkt dat een verblijf in de zorg een verhoogde kans op werkloosheid met zich meebrengt, met cijfers die variëren van 10 tot 42% (Dixon, 2007; Stein et al., 2000; Viner & Taylor, 2005; Wade & Dixon, 2006). Bijkomend heeft slechts één op vijf zorg alumni een inkomen boven het minimumloon (Van Breda, 2018). 59% van de jongeren moet overleven met minder dan 40 euro per week en 85% geeft aan financiële problemen te hebben ervaren sinds het verlaten van de zorg (Dixon & Stein, 2005). Ook hier blijkt het behalen van een diploma een belangrijke beschermende factor te zijn. Onderzoek wijst uit dat wanneer zorg alumni een hoger diploma hebben, zij vaker werk vinden en hun jaarinkomen bijna 50% hoger ligt. Daarnaast zijn jongeren met een hoger diploma vaker tevreden met hun baan (Okpych & Courtney, 2014; Pecora, 2012).

1.2.3 Opleiding

Een laatste veelbesproken thema met betrekking tot de uitkomsten van zorgverlaters is opleiding. Uit onderzoek blijkt dat zorg­alumni het minder goed doen op vlak van educatie in vergelijking met hun leeftijdsgenoten uit de algemene populatie (Berlin et al., 2011; Vinnerljung & Hjern, 2011). Het percentage zorgverlaters dat enkel een diploma lager onderwijs behaalt, schommelt internationaal tussen 25 en 49%. Dit percentage ligt hoger dan in de algemene populatie, waar 6 tot 12% enkel een diploma lager onderwijs heeft (Berlin et al., 2011; Dumaret et al., 1997; Vinnerljung & Hjern, 2011; Vinnerljung & Sallnäs, 2008). Verder behaalt slechts 50% van de zorgalumni een diploma van het middelbaar onderwijs terwijl dit in de algemene populatie ongeveer 86% is (Quest et al., 2012). Van die 50% studeert slechts de helft verder (Dickens, 2017; Refaeli et al., 2013). Het percentage internationale zorgverlaters dat een diploma hoger onderwijs behaalt, varieert tussen 6% en 13%, wat zeer weinig is in vergelijking tot de 27 tot 44% van de jongeren uit de algemene populatie (Jackson & Ajayi, 2007; Vinnerljung & Hjern, 2011; Vinnerljung et al., 2005). Onderzoek in Vlaanderen bij 18- tot 28-jarige zorgverlaters stelt dat 48% van de jongeren op het moment van hun uitstroom geen diploma middelbaar onderwijs bezit, tegenover slechts 9% van hun leeftijdsgenoten. Slechts 8% blijkt een diploma algemeen secundair onderwijs behaald te hebben, tegenover 32% in de controlegroep (SOS Kinderdorpen & Cachet vzw, 2017). Drie percent van de jongvolwassenen (18 tot 28 jaar) die de Vlaamse jeugdzorg verlaten, behaalt een bachelordiploma, tegenover 29% van hun leeftijdsgenoten (SOS Kinderdorpen, 2017). Over het algemeen presteren vrouwen beter dan mannen (Clemens, 2017; O’Higgins, 2017; McClung & Gale, 2010; Sebba, 2015). Pleegzorgverlaters behalen doorgaans hogere onderwijsdiploma’s dan residentiële zorgverlaters (Gypen et al., 2017).

Er kunnen verschillende verklaringen geformuleerd worden voor de lagere schoolprestaties van zorgverlaters. Het is algemeen geweten dat kinderen in de zorg vaak geconfronteerd worden met een beperkte plaatsingsstabiliteit. Het veranderen van woonst, pleeggezin of leefgroep brengt vaak een schoolverandering met zich mee, die het behalen van een diploma bemoeilijkt. Zelfs na het verlaten van de zorg blijven zorg­alumni vaak geconfronteerd met weinig stabiele verblijfplaatsen, waardoor hun kans op het behalen van een diploma steeds kleiner wordt (McClung & Gayle, 2010; O’Higgings et al., 2017: Sebba et al., 2015). Lagere opleidingsresultaten na het verlaten van de zorg zijn bovendien geassocieerd met emotionele (Romano et al., 2014; Zetlin & Weinberg, 2004) en gedragsproblemen tijdens de kindertijd (Flyn et al., 2013; Zetlin & Weinberg, 2004) evenals met ontwikkelingsstoornissen (O’Higgings et al., 2017). Duur en leeftijd van plaatsing zijn eveneens gerelateerd aan onderwijsresultaten. Hoe langer de plaatsing, hoe beter de resultaten voor wiskunde en grammatica. Verder wijst onderzoek uit dat plaatsing vóór de leeftijd van twaalf tot betere onderwijsresultaten leidt dan plaatsing na deze leeftijd. Wetenschappers geven aan dat wanneer kinderen tijdens de adolescentie uit huis geplaatst worden, ze vaak meer moeilijkheden ervaren en meer kans hebben op meerdere complexe problemen, wat een negatief effect kan hebben op de academische prestaties (O’Higgins et al., 2017). Wat contextuele factoren betreft, worden lagere opleidingsresultaten geassocieerd met drugsgebruik door ouders (Tessier et al., 2018), (seksueel) misbruik en verwaarlozing (O’Higgings et al., 2017). Verschillende studies tonen aan dat wanneer hulpverleners jongeren extra ondersteunen bij hun schoolwerk, ze betere onderwijsresultaten behalen bij het verlaten van de zorg (O’Higgings et al., 2017). Toch blijkt dat alumni doorgaans steun en aanmoediging en vertrouwen missen in hun schoolcarrière (Beaty, 2016; McClung & Gayle, 2010). Een op drie Vlaamse zorgverlaters (33%) geeft aan dat ze tijdens hun periode in de zorg niet gemotiveerd werden om een opleiding te volgen die paste bij hun cognitieve potentieel (SOS Kinderdorpen, 2017). Jongeren geven aan dat ze het gevoel hadden een richting te volgen die te gemakkelijk voor hen was en dat hun omgeving vaak niet geloofde dat ze een moeilijker onderwijsniveau aan zouden kunnen (Clé, 2015; SOS Kinderdorpen, 2017). Verder toont onderzoek aan dat zorgverlaters een beperkte ondersteuning ervaren betreffende hun mentale en fysieke gezondheid, zowel tijdens als na het verlaten van de zorg (McClung & Gayle, 2010). Academische prestaties worden echter niet alleen bepaald door iemands voorgeschiedenis. Ook financiële mogelijkheden en ondersteuning in de sociale omgeving na de zorg spelen een rol (Beaty, 2016; Clé, 2015; Van Breda, 2018). Veel jongvolwassenen stoppen met school wegens de moeilijke combinatie van studeren en zelfstandig op eigen benen staan (Beaty, 2016; Clé, 2015).

Het gebrek aan een diploma van het middelbaar of hoger onderwijs wordt in veel onderzoeken als zeer problematisch beschouwd, aangezien onderwijs een centrale rol speelt bij het behalen van een goede baan en financiële mogelijkheden na het verlaten van de zorg. Bovendien draagt ​​een diploma bij aan een beter algemeen welzijn (Dickens, 2017; O’Higgings et al., 2017). Het behalen van een diploma verbetert de economische en sociale status en draagt ​​bij aan een evenwichtiger leven met een betere kwaliteit van leven (Idris et al., 2011). Het niet behalen van hogere kwalificaties beperkt latere kansen op de arbeidsmarkt en bovendien missen zorg­alumni een belangrijke ‘voorbereidingsfase’ waarin ze kunnen verkennen, risico’s nemen, vrijheid verwerven en op zoek gaan naar hun identiteit (Stein, 2006).

1.3 Onderzoeksvraag

Zoals eerder aangegeven vormen zorgalumni een kwetsbare groep jongvolwassenen. De meerderheid is nog niet klaar om zelfstandig te wonen na een moeilijke periode in het gezin van herkomst, gevolgd door vele veranderingen en uitdagingen sinds hun plaatsing in de zorg (Refaeli et al., 2013). Daarnaast staan ​​ze na de plotselinge overgang van een relatief stabiele periode tijdens de zorg naar volledige zelfstandigheid aan het begin van een zeer turbulent leven met veel valkuilen (Griffith et al., 2009; Harder et al., 2011). Het behalen van een diploma tijdens de zorg blijkt een beschermende factor om op de lange termijn betere resultaten te behalen. Jongeren met een diploma hebben vaker een vaste baan en een inkomen boven de armoedegrens. Bovendien lijkt het hebben van een diploma een voorspeller van een beter algemeen welzijn. Deze studie verkent daarom de uitkomsten van inkomen, werkgelegenheid, huisvesting en opleiding van Vlaamse zorgverlaters en vergelijkt resultaten tussen alumni van pleegzorg, alumni van residentiële zorg en hun leeftijdsgenoten in de algemene bevolking. De studie onderzoekt het effect van opleidingsniveau op andere uitkomsten (werk, inkomen en huisvesting) en tracht te verklaren welke factoren bijdragen aan hogere opleidingsuitkomsten. Aangezien er geen eerder Vlaams kwantitatief onderzoek beschikbaar is over dit onderwerp, levert deze studie belangrijke informatie op voor Vlaamse hulpverleners in de praktijk. Om een optimale ondersteuning te geven aan de vele jongeren in Vlaanderen die uit huis geplaatst zijn is het van essentieel belang om te begrijpen welk effect onderwijs heeft op de overige domeinen en hoe onderwijsresultaten verbeterd kunnen worden.

2. Methode

2.1 Deelnemers en procedure

De steekproef van huidig onderzoek omvat participanten die voldoen aan drie voorwaarden: (1) een verblijf van minstens 24 maanden in een residentiële leefgroep of pleeggezin, (2) het verlaten van deze vorm van hulpverlening op 17- tot 21-jarige leeftijd en (3) momenteel niet meer in de zorg verblijven. Bij de opstart van het onderzoek werd de leeftijdsgrens afgebakend van 17 tot 27 jaar. Na uitgebreide communicatie met de vijf pleegzorg instanties en dertien residentiële zorginstellingen Vlaanderen, werden 905 respondenten (423 mannen, 482 vrouwen) gecontacteerd. Uiteindelijk hebben 364 zorgverlaters (40,2%) de eerste enquête in 2016 ingevuld (131 mannen, 233 vrouwen). Het invullen van de vragenlijst duurde 30 tot 50 minuten en gebeurde bij de zorgverlater thuis in aanwezigheid van de onderzoeker. Er volgden na de eerste dataverzameling nog drie data-­afnames, met de vierde en laatste afname in 2021 (n = 172). De deelnemers vulden dus vier jaar na elkaar dezelfde vragenlijst in. De totale steekproef omvatte 133 mannelijke en 231 vrouwelijke deelnemers (X2(1) = 25.46, p <.01). De leeftijd van de responsgroep (n = 364) verschilde niet significant van de non-­responsgroep (n = 541) (t(850) = 1.60, p =.11). Bij aanvang van het onderzoek was het overgrote deel van de participanten reeds meerderjarig waardoor zij zelf een informed consent formulier konden invullen en ondertekenen. Voor de participanten die zeventien jaar waren bij aanvang van het onderzoek diende een voogd of hulpverlener mee toe te stemmen tot deelname aan het onderzoek. Het informed consent formulier benadrukt dat alle informatie en contactgegevens van de participanten volledig geanonimiseerd zullen worden en enkel door de onderzoekers zal worden gebruikt. De deelname is tevens volledig vrijwillig en kan te allen tijde en zonder gevolgen stopgezet worden. De procedure van het onderzoek is goedgekeurd door de ethische commissie van de humane wetenschappen van de Vrije Universiteit Brussel onder het nummer ECHW_038. De data van het onderzoek worden bewaard in een afgesloten archief en beveiligd databestand. Omdat het doel van het onderzoek is om het behaalde onderwijsniveau en het effect daarvan op het werk, tewerkstelling en inkomen te onderzoeken, en omdat het in België onmogelijk is om een vervolgopleiding af te ronden voor de leeftijd van 21 jaar, werd een substeekproef van zorgverlaters tussen 21 en 27 jaar (n = 220) geselecteerd voor deze studie. De uiteindelijke steekproef omvatte 143 vrouwen en 77 mannen, de gemiddelde leeftijd was 22,22 (SD = 1,27) jaar en ze leefden ongeveer tien jaar in een pleeggezin of leefgroep (X = 10,72, SD = 6,13). Gedetailleerde informatie over de deelnemers verdeeld over beide zorgtypes wordt weergegeven in Tabel 1.

2.2 Materiaal

Er wordt een vragenlijst met verschillende antwoordmogelijkheden gebruikt die bestaat uit 139 vragen, opgesplitst in twee delen. Het eerste deel bestaat uit gesloten vragen inzake volgende domeinen: sociale relaties, opleiding, tewerkstelling, inkomen, huisvesting, gezondheid, middelengebruik en criminaliteit. Het tweede deel gaat dieper in op de voorgeschiedenis voor en tijdens de plaatsing, dit deel betreft zowel open als gesloten vragen. Voor deze studie zullen enkel de vragen uit de domeinen opleiding, tewerkstelling, inkomen en huisvesting verder besproken worden. De gestelde vragen binnen deze domeinen zijn afkomstig van de SILC (Statistics on Income and Living Conditions (Statbel, 2020)) en de Jop Monitor (Jeugdonderzoeksplatform, 2020). Resultaten kunnen vergeleken worden met de populatie. De vraag die gebruikt wordt rond huisvesting, ‘Bent u ooit dakloos geweest?’, wordt gescoord op een tweepuntsschaal (Ja = 1, Neen = 0) en is afkomstig uit de Europese SILC-­vragenlijst. De referentiegroep uit de Vlaamse populatie die bij deze vraag gebruikt wordt, is 16 tot 25 jaar (N=3048) (Statbelb, 2016). Tewerkstelling wordt gemeten aan de hand van de vraag ‘Bent u momenteel werkloos’ (Ja = 0, Neen = 1) uit de Europese SILC enquête (Statbelc, 2016) met een vergelijkingsgroep van 18 tot 25 jaar. Onder werkloos wordt begrepen: niet aan het werk, niet als jobstudent aan het werk en ook niet voltijds aan het verder studeren. De vraag voor het domein inkomen is ‘Wat is uw maandelijks inkomen uit werkprestaties?’, dit betreft een open vraag. Deze vraag is afkomstig uit de Europese SILC-­enquête (Statbeld, 2016) met een vergelijkingsgroep van 18 tot 24 jaar. De laatste vraag binnen de huidige studie is ‘Wat is het niveau van je hoogst behaalde diploma?’. De antwoordmogelijkheden zijn: ‘geen diploma’ (0), ‘lager onderwijs’ (1), ‘lager middelbaar onderwijs’ (2), ‘middelbaar onderwijs’ (3), ‘hogeschool’ (4) en ‘universiteit’ (5). Een afgewerkte opleiding buitengewoon onderwijs wordt gecodeerd als middelbaar onderwijs. Deelnemers die nog aan het verder studeren zijn (N=61) en dus hun definitieve diploma nog niet behaald hebben, zijn bij deze vraag verwijderd uit de analyses. De vergelijkingsgroep voor deze vraag komt uit de databank van de Jop Monitor (Jeugdonderzoeksplatform, 2020) en is tussen 22 en 25 jaar. Het tweede deel van de vragenlijst bestaat uit vragen over ervaringen van zowel voor als tijdens de plaatsing. De demografische gegevens van de participant en de kenmerken van de plaatsing worden als volgt bevraagd: Wat is uw geslacht (1 = Man, 2 = Vrouw)? In wat voor soort zorg was u geplaatst gedurende de laatste twee jaar in de zorg (1 = Pleegzorg, 2 = Residentiële zorg)? Gedurende uw periode in de zorg, heeft u: Individuele therapie door een psycholoog (0 = Nee, 1 = Ja), Individuele therapie door een psychiater (0 = Nee, 1 = Ja), Gezinstherapie door een psycholoog (0 = Nee, 1 = Ja), Contextuele therapie (0 = Nee, 1 = Ja) gehad? Op welke leeftijd werd u voor het eerst in zorg geplaatst? Op welke leeftijd heeft u de zorg verlaten? In hoeveel pleeggezinnen en/of leefgroepen heeft u tijdens uw zorgperiode gewoond? Wat was de reden voor uw uithuisplaatsing (meerdere antwoorden mogelijk): eigen emotionele problemen (1 = Ja, 2 = Nee), eigen gedragsproblemen (1 = Ja, 2 = Nee), eigen ontwikkelingsstoornis (1 = Ja, 2 = Nee), drugsgebruik ouders (1 = Ja, 2 = Nee), seksueel misbruik (1 = Ja, 2 = Nee), mishandeling (1 = Ja, 2 = Nee) en/of verwaarlozing (1 = Ja, 2 = Nee).

2.3 Statistische analyses

Zowel de respons- als non-­responsgroep en pleegzorg- als residentiële responsgroep worden vergeleken inzake enkele basisvariabelen met behulp van chi-­kwadraat en t-­toetsen. Wanneer de continue variabelen niet normaal verdeeld zijn, wordt een Mann-­Whitney-­U test gebruikt (De Vocht, 2021). Vervolgens worden de beschrijvende analyses uitgevoerd en wordt een vergelijking gemaakt tussen de twee types zorg en de algemene populatie door het gebruik van t-­toetsen of Mann-­Whitney-­U toetsen indien niet normaal verdeelde data van continue variabelen. Voor dichotome variabelen worden chi-­kwadraat toetsen gebruikt (Field, 2013), voor categorische variabelen wordt een handmatige Kolmogorov-­smirnov toets gebruikt (Siegel & Castellan, 1988). Voor de vergelijking tussen pleegzorg, residentiële zorg en de algemene bevolking betreffende tewerkstelling, inkomen en huisvesting werden alle gegevens gebruikt (n = 220). Voor de analyses met betrekking tot onderwijs en de effecten van behaalde diploma’s, werden alleen gegevens gebruikt van participanten die aangaven dat ze hun opleiding hebben afgerond (n = 159). Zorgverlaters die nog studeerden (n = 61), werden in dit deel van de studie buiten beschouwing gelaten omdat deze participanten ten onrechte in lagere onderwijsniveaus zouden worden ingedeeld, dan dat zij mogelijk nog zouden behalen. Om na te gaan of het hoogst behaalde diploma een impact heeft op latere tewerkstelling (dichotoom), inkomen (continu) en huisvesting (dichotoom), werden binaire logistische en lineaire regressieanalyses uitgevoerd met de enter-­methode (Field, 2013). Volgende afhankelijke variabelen, geselecteerd op basis van de literatuur, werden getest met enkelvoudige regressieanalyses om hun associatie te bepalen: hoogst behaalde diploma, leeftijd, geslacht, type zorg, aantal jaren in zorg, aantal plaatsingen, individuele therapie met een klinisch psycholoog, contextuele therapie, therapie met een psychiater en gezinstherapie met een klinisch psycholoog. Alle enkelvoudige significante variabelen werden later toegevoegd in het uiteindelijke meervoudige model (Field, 2013). Tot slot werd onderzocht welke factoren invloed hebben op het behalen van een hoger diploma in de toekomst. De volgende onafhankelijke variabelen, geselecteerd op basis van de literatuur, zijn volgens bovenstaande procedure getoetst in een ordinale regressie: leeftijd, geslacht, type zorg, leeftijd bij aanvang zorg, leeftijd bij verlaten zorg, aantal jaren in zorg, aantal plaatsingen, plaatsing wegens emotionele problemen, gedragsproblemen, ontwikkelingsstoornis, verwaarlozing, mishandeling, seksueel misbruik, middelenmisbruik van de ouder(s), individuele therapie bij een klinisch psycholoog, contextuele therapie, therapie bij een psychiater en gezinstherapie bij een klinisch psycholoog. Voorafgaand aan het uitvoeren van de regressieanalyses werden alle voorwaarden getest en bevestigd (Field, 2013; Pallant, 2020).

3. Resultaten

3.1 Beschrijvende resultaten: Huisvesting, tewerkstelling, inkomen en opleiding

De definitieve steekproef van pleegzorgverlaters omvatte 41 mannen en 97 vrouwen, zij verbleven gemiddeld 12,23 (SD = 6,08) jaar in het pleeggezin. De plaatsing werd gemiddeld gestart op 7,8-jarige leeftijd (SD = 6,03) en beëindigd op de leeftijd van 20,0 jaar (SD = 1,63). Zij verbleven in deze periode in gemiddeld 1,80 (SD = 1,18) pleeggezinnen. De steekproef residentiële zorgverlaters omvatte 36 mannen en 46 vrouwen. Zij verbleven gemiddeld 8,26 (SD = 5,37) jaar in de zorg en werden voor het eerst geplaatst op 10,24 (SD = 5,05) jarige leeftijd. Ze verlieten de zorg gemiddeld op de leeftijd van 18,43 (SD = 1,28) jaar. Ze verbleven in gemiddeld 3,98 (SD = 3,33) leefgroepen. Er zijn een aantal significante verschillen tussen beide groepen. Residentiële zorgverlaters in de steekproef zijn ouder (U = 4627, p <.05), vaker vrouwelijk (χ² = 4,55, p <.05), hadden meer plaatsingswisselingen (U = 2358, p <.01), werden voor het eerst geplaatst op oudere leeftijd (U = 4227, p <.05), verlieten de zorg op jongere leeftijd (U = 2423, p <.01) en bleven uiteindelijk voor een kortere periode in de zorg (U = 3383, p <.01). Desondanks gaven zowel pleeg- (14,5%) als residentiële zorgverlaters (12,4%) vaker aan ooit al dakloos te zijn geweest, dan hun leeftijdsgenoten uit de algemene bevolking (2,90%) (Pleegzorg (n = 138) – bevolking: χ² = 56,75, p <.05; Residentiële zorg (n = 82) – bevolking (N = 3048): χ² = 24,17, p <.05). Er was geen verschil tussen de pleeg- en residentiële zorggroep (χ² = 9.72, p >.05). Betreffende werkloosheid blijken residentiële zorgverlaters (n= 82) vaker werkloos (26,8%) dan pleegzorgverlaters (16,10%) (χ² = 3,70, p <.05) en hun leeftijdsgenoten uit de algemene populatie (11,80%) (χ² = 18,14, p <.05). Daartegenover blijken pleegzorgverlaters (n = 132) even vaak werkloos als leeftijdsgenoten uit de algemene populatie (χ² = 2,42, p <.05). Zowel pleegzorg- (€1337) als residentiële zorgverlaters (€1372) verdienden tenslotte significant minder dan leeftijdsgenoten uit de algemene bevolking (€1724,58) (Pleegzorg – bevolking: t (131) = -6,52, p >.05; Residentiële zorg – bevolking: t (80) = -4,50, p >.05). Er was geen verschil tussen de pleeg- en residentiële zorggroep (U = 5432,5, p >.05).

Betreffende hoogstbehaalde diploma behaalde bijna 40% van de residentiele zorgverlaters geen diploma secundair onderwijs, 53% rondde het secundair onderwijs af en 8% behaalde een diploma in het voortgezet onderwijs (bachelor of master). Residentiele zorgverlaters behaalden beduidend lagere diploma’s dan leeftijdgenoten uit de algemene bevolkingsgroep (D = 0,44, p <.05). Van de pleegzorgverlaters verliet 17% school zonder diploma of getuigschrift, 71% voltooide het secundair onderwijs en 12% behaalde een bachelor- of masterdiploma. Pleegkinderen behaalden significant hogere diploma’s dan leeftijdsgenoten uit de residentiële zorg (χ²(6) = 12.63, p <.05). Leeftijdsgenoten uit de algemene populatie (D = 0,45, p >.05) gingen echter vaker verder in het voortgezet onderwijs (zie Tabel 2).

3.2 De impact van opleidingsniveau op huisvesting, tewerkstelling en inkomen

Om de impact van opleidingsniveau op huisvesting, tewerkstelling en inkomen te onderzoeken werden regressieanalyses uitgevoerd. De beschrijvende statistieken voor variabelen die in de regressieanalyses zijn opgenomen, zijn te vinden in Tabel 3.

De onafhankelijke variabelen – aantal jaren in de zorg, leeftijd bij het verlaten van de zorg, plaatsing wegens gedragsproblemen, plaatsing wegens een ontwikkelingsstoornis, plaatsing wegens seksueel misbruik, plaatsing wegens verwaarlozing, individuele therapie bij een psychiater, contextbegeleiding of gezinstherapie bij een psycholoog – waren met geen enkele afhankelijke variabele geassocieerd (dakloosheid, tewerkstelling, inkomen en opleidingsniveau).

Slechts twee variabelen waren enkelvoudig geassocieerd met dakloosheid: het aantal plaatsingen en het opleidingsniveau (Tabel 4). Opname van deze variabelen in een meervoudige logistische binaire regressie resulteerde in een significant model (χ² = 13.46, p <.001, Nagelkerke R2 =.17). Het risico op dakloosheid na het verlaten van de zorg, nam toe voor zorgverlaters met meer plaatsingen gedurende hun tijd in de zorg, en met een lager opleidingsniveau.

Slechts twee variabelen waren enkelvoudig geassocieerd met tewerkstelling: individuele therapie bij een psycholoog gedurende de tijd in zorg en opleidingsniveau (Tabel 5). Omdat de primaire chi-­kwadraat analyses een significant verschil lieten zien voor werkgelegenheid tussen pleegzorg en residentiële zorg, werd deze variabele eveneens toegevoegd in de meervoudige regressieanalyse. Het opnemen van de variabelen in een meervoudige logistische binaire regressie resulteerde in een significant model (χ² (3) = 13.83, p <.01, Nagelkerke R2 =.13). Enkel hoogst behaalde diploma heeft een voorspellende factor. Er was een verhoogd risico op werkloosheid voor zorgverlaters met een lager opleidingsniveau.

Slechts twee variabelen hingen samen met het maandinkomen: geslacht en opleidingsniveau (Tabel 6). Wanneer beide variabelen samen in een lineaire regressie werden opgenomen, werd een significant model gevonden (F (2.151) = 7.32, p <.001, R2 =.08). Het inkomen steeg met € 315 per maand wanneer de zorgverlater een man was en met 159 euro per maand voor elk hoger opleidingsniveau.

Aangezien het opleidingsniveau een duidelijke invloed heeft op de langetermijneffecten van tewerkstelling, inkomen en huisvesting, leek het belangrijk om te onderzoeken welke factoren bijdragen tot het behalen van een hoger diploma. Zes variabelen waren enkelvoudig geassocieerd met opleidingsniveau: type zorg, plaatsing wegens emotionele problemen, plaatsing wegens mishandeling, plaatsing wegens middelenmisbruik van ouders, individuele therapie bij een psycholoog gedurende de tijd in de zorg en aantal plaatsingen (Tabel 7). Opname van de significante variabelen in een lineaire regressie resulteerde in een significant model (χ² (6) = 6.34, p <.001, Adjusted R2 =.18). Zorgverlaters die minder plaatsingen en individuele therapie hebben gehad gedurende hun tijd in zorg en die daar niet zijn geplaatst wegens emotionele problemen of middelenmisbruik door hun ouders, hebben een hogere kans op een hoger opleidingsniveau.

4. Discussie

Meerdere auteurs geven aan dat jongeren die de zorg verlaten vaak lager opgeleid zijn (Berlin et al., 2011; Dumaret et al., 1997; Gypen et al., 2017; Vinnerljung & Hjern, 2011; Vinnerljung & Sallnäs, 2008; Quest et al., 2012), een hoger risico hebben op dakloosheid (Dixon & Stein, 2005; Gypen et al, 2017; Viner & Taylor, 2005; Wade & Dixon, 2006), werkloosheid (Courtney et al., 2007; Dixon, 2007; Gypen et al., 2017; Viner & Taylor, 2005; Wade & Dixon, 2006) en om minder te verdienen (Dixon & Stein, 2005; Gypen et al., 2017; Van Breda, 2018) dan leeftijdsgenoten uit de algemene bevolkingsgroep. In huidig onderzoek worden deze resultaten gedeeltelijk bevestigd. Zorgverlaters uit zowel pleegzorg als residentiële zorg zijn vaker dakloos (12,7%) dan hun leeftijdsgenoten uit de algemene bevolking (2,9%) en het aantal zorgverlaters dat ooit dakloos was, valt binnen het bereik dat in internationaal onderzoek is vastgesteld (11-35%) (Dickens, 2017; Pecora et al., 2006; Reilly, 2003). Verder blijken zowel plaatsingsinstabiliteit als het behaalde diploma de kans om ooit dakloos te worden te voorspellen. Ook dit ligt in lijn met eerder onderzoek (Kull et al., 2019). Deze bevinding vormt een overtuigend argument om plaatsingswisselingen zo veel mogelijk te beperken en een goede matching-­procedure te gebruiken voor de start van de plaatsing, om uitkomsten te verbeteren. Wat tewerkstelling betreft, waren Vlaamse residentiële zorgverlaters vaker werkloos (27%) dan leeftijdsgenoten uit pleegzorg (16,1%) en leeftijdsgenoten uit de algemene bevolking (11,8%). Ook deze cijfers, zowel uit pleegzorg als uit residentiële zorg, komen overeen met eerdere onderzoeksschattingen van werkloosheidspercentages (10 tot 42%) (Dixon, 2007; Viner & Taylor, 2005; Wade & Dixon, 2006). Zoals de literatuur suggereert (Okpych & Courtney, 2014; Pecora, 2012), hangt het opleidingsniveau significant samen met latere tewerkstelling. Hoe hoger het diploma, hoe groter de kans op het vinden van een baan, zelfs wanneer alle andere variabelen (geslacht, type zorg, tijd in zorg, therapie,…) constant zijn. Dit zou het verschil kunnen verklaren tussen pleegzorg en residentiële zorg wat tewerkstelling betreft. Pleegzorgverlaters behalen hogere diploma’s en hebben daarom wellicht een grotere kans op het vinden van een baan. Wat het inkomen betreft, verdienen zowel residentiële als pleegzorgverlaters minder dan hun leeftijdsgenoten uit de algemene bevolking. Ook hier was het behalen van een hoger diploma een belangrijke beschermende factor. Onderzoek wijst uit dat wanneer zorgverlaters een hoger diploma hebben, hun jaarinkomen bijna 50% hoger ligt (Okpych & Courtney, 2014; Pecora, 2012). De huidige studie bevestigt deze resultaten: elk hoger opleidingsniveau staat gelijk aan een verhoging van het maandloon met ongeveer €160. Aangezien het behaalde diploma de enige terugkerende significante verklarende variabele is voor huisvesting, inkomen en tewerkstelling, is het de moeite waard om de uitkomsten van onderwijs te verkennen, en te onderzoeken welke factoren bijdragen aan het behalen van een hoger diploma. Net als in de literatuur (Berlin et al., 2011; Dumaret et al., 1997; Vinnerljung & Hjern, 2011; Vinnerljung & Sallnäs, 2008) behalen zorgverlaters opmerkelijk lagere diploma’s dan leeftijdsgenoten. Vooral een diploma in het voortgezet onderwijs is zeldzaam zorgalumni (12% en 7%) in vergelijking met de algemene bevolking (bijna 57%). Deze aantallen vervolgopleidingen zijn in lijn met eerder onderzoek (6 tot 13%) (Jackson & Ajayi, 2007; Vinnerljung & Hjern, 2011; Vinnerljung et al., 2005). Bovendien ondervinden jongeren uit residentiële zorg meer nadelen dan pleegzorgverlaters: bijna 40% van de residentiële zorgverlaters stopt met school zonder enige kwalificatie. In onderzoeken schommelen deze cijfers van 25 tot 49% (Berlin et al., 2011; Vinnerljung & Hjern, 2011). Huidig onderzoek geeft aan dat de kans op het behalen van een hoger diploma lager is bij zorgverlaters die meer plaatsingswisselingen hadden, minder individuele therapie (cf., emotionele ondersteuning) kregen en geplaatst werden wegens eigen emotionele problemen of middelenmisbruik van de ouders. Er werd geen verband gevonden tussen misbruik of verwaarlozing en latere onderwijsresultaten. Uit de literatuur blijkt dat kinderen die meer plaatsingsinstabiliteit ervaren (McClung & Gayle, 2010) en minder sociale steun met betrekking tot emotioneel, mentaal en fysiek welzijn (Beatse, 2016; McClung & Gayle, 2010) een lager diploma behalen na het verlaten van de zorg. Verder leiden ouderlijk drugsgebruik (Tessier, O’Higgins, & Flynn, 2018) mishandeling, seksueel misbruik en verwaarlozing (O’Higgings et al., 2017) tot lagere diploma’s. Deze internationale bevindingen worden dus deels bevestigd in huidig onderzoek. Mogelijk speelt de grote leeftijdsrange van de onderzoeksgroep in het huidig onderzoek hierin een rol. Bovendien is de steekproef niet van die omvang, dat er verwacht kan worden dat cijfers rond misbruik, verwaarlozing of drugsverslaving van de ouders, wat gelukkig slechts in de minderheid van de plaatsingen een oorzaak voor plaatsing is, een impact kan hebben in de verklaring de gevonden resultaten. Hierover wordt meer toegelicht in de beperkingen van het onderzoek.

4.1 Implicaties voor praktijk en beleid

Aangezien het behaalde diploma in deze studie de enige significante voorspeller is voor latere huisvesting, tewerkstelling en inkomen, lijkt het eminent verder in dit domein te investeren. Vooral zorgverlaters uit residentiële zorg behalen lagere diploma’s dan hun leeftijdsgenoten uit pleegzorg en de algemene populatie. Zorgverlaters uit de residentiële zorg moeten dus extra aandacht krijgen. Jongeren moeten gemotiveerd worden om hogere opleidingsniveaus af te ronden, mits extra ondersteuning. Het lijkt belangrijk jongvolwassenen in te lichten over het belang van het opleidingsniveau op lange termijn zodat zij zelf hun toekomst mee kunnen vormgeven. Om de onderwijsresultaten te verbeteren, moeten plaatsingswisselingen zoveel mogelijk worden beperkt en moet een goede afstemmingsprocedure voorafgaan aan de plaatsing. Om uitval en dus plaatsingsveranderingen te voorkomen, moeten kinderen met gedrags- en emotionele problemen extra worden ondersteund. Veranderingen van school moeten nauwlettend in de gaten worden gehouden en leerlingen die in dit geval verkeren dienen extra ondersteuning krijgen. Scholen kunnen tevens inzetten op extra huiswerkondersteuning na de schooluren voor kinderen en jongeren die in jeugdzorg verblijven, zo valt deze verantwoordelijkheid niet enkel bij de jongere of de leefgroep, maar ook bij het onderwijs. Tijdens de periode in de zorg moet psychologische ondersteuning aangeboden worden en er moet aandacht zijn voor het emotionele welzijn van kinderen in de zorg (McClung & Gale, 2010). Verder lijkt het belangrijk dat kinderen tijdens hun periode in de zorg extra ondersteund worden specifiek op vlak van onderwijs en huiswerk.

4.2 Sterke punten en beperkingen van het onderzoek

Sterke punten van de huidige studie zijn het gebruik van de grote Vlaamse steekproef en de inclusie van variabelen die niet eerder in Vlaanderen werden onderzocht. Bovendien biedt de inclusie van variabelen rond de plaatsingsgeschiedenis mogelijkheden om te zoeken naar verbanden en verklaringen tussen verschillende domeinen. Deze studie heeft uiteraard ook enkele beperkingen: zorgverlaters zijn moeilijk te vinden. Slechts 45% van de bereikte deelnemers nam deel aan de studie, voornamelijk vrouwen, waardoor de generalisatie beperkt kan zijn en hierover kritisch nagedacht moet worden. Bovendien kan worden vermoed dat jongeren die dakloos waren op T1 of in de gevangenis of psychiatrie zaten, niet bereikt konden worden. Ten slotte kan de validiteit en juistheid van de respondenten die wel antwoorden in vraag worden gesteld wegens sociale wenselijkheid bij het invullen van de vragenlijst, het betreft namelijk een zelfrapportagevragenlijst.

4.3 Conclusie

Het behaalde onderwijsniveau speelt een belangrijke rol voor latere tewerkstellings-, inkomens- en huisvestingsuitkomsten. Omdat zorgverlaters op deze laatste domeinen vaak minder kansen krijgen dan leeftijdsgenoten uit de algemene populatie, lijkt het opportuun om te investeren in extra ondersteuning op vlak van onderwijs en het wegwerken van maatschappelijke ongelijkheid om zo de vicieuze cirkel van uitsluiting uit de maatschappij te doorbreken. De onderwijsresultaten van zorgverlaters in Vlaanderen zijn nog steeds aanzienlijk lager dan die van niet-­zorgverlaters, met alle negatieve gevolgen van dien. Het is daarom belangrijk om jonge zorgverlaters te ondersteunen bij het behalen van hun diploma, in lijn met hun potentieel, en te investeren in verder onderwijs, om gelijke kansen te bieden in onze samenleving. Beleidsmakers moeten zich richten op meer steun voor onderwijs tijdens de periode in de zorg, zowel door scholen als door de zorgvoorziening. School- en plaatsveranderingen moeten worden gereduceerd tot een minimum en de samenleving moet investeren in psychologische en psychosociale ondersteuning tijdens de plaatsing.

Referenties

Beaty, E. (2016). Former Foster Care Youth: Experiences in the Pursuit of Higher Education. Journal of Student Affairs, 25, 67–82.

Belgisch Staatsblad. (12 juli, 2013). Decreet betreffende de integrale jeugdhulp. Accessed on 03/08/2021 from http://www.ejustice.just.fgov.be/doc/rech_n.html

Berlin, M., Vinnerljung, B., & Hern, A. (2011). School performance in primary school and psychosocial problems in young adulthood among care leavers from long term foster care. Children & Youth Services Review, 2489–2497.

Boendermaker, L., van Rooijen, K., Berg, T., & Bartelink, C. (2013). Residentiële jeugdzorg: wat werkt? Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Accessed on 03/08/2021 from http://www.jeugdzorg.nl/nl/Download-­NJi/Wat-­werktpublicatie/Watwerkt_ResidentileJeugdzorg.pdf

Bronselaer, J., Vandezande, V., & Verreth, K. (2011). Vlaamse pleegzorgers in beeld: Profielschets, kwaliteit van dienstverlening en duurzaam pleegzorgerschap. Accessed on 03/08/2021 from https://www.vlaanderen.be/publicaties/vlaamse-­pleegzorgers-­inbeeld-­profielschets-­kwaliteit-­van-­dienstverlening-­en-­duurzaam-­pleegzorgerschap

Clé, A. (2015). Sur ma route. Samen op zoek naar een beter parcours van jeugdhulp naar zelfstandigheid. Brussel, België: Cachet vzw.

Clé, A., Van Holen, F., & Vanderfaeillie, J. (2016). Een onderzoek naar de begeleidingsnoden van pleegkinderen. Brussel: Vrije Universiteit Brussel.

Clemens, E.V., Helm, H.M., Myers, K., Thomas, C., & Tis, M. (2017). The voices of youth formerly in foster care: perspectives on educational attainment gaps. Children and Youth Services Review, 79, 65-77.

Courtney, M.E., Dworsky, A.L., Cusick, G.R., Havlicek, J., Perez, A., & Keller, T.E. (2007). Midwest Evaluation of the Adult Functioning of Former Foster Youth: Outcomes at Age 21. Social Work Faculty Publications. Published. https://pdxscholar.library.pdx.edu/cgi/viewcontent.cgi? article=1059&context=socwork_fac

De Vocht, A. (2021). Basishandboek SPSS 27. Utrecht, Nederland: Bijleveld Press.

Dickens, L. (2017). One-­year outcomes of youth exiting a residential care facility in South Africa. Child and Family Social Work, 1-8. Doi: 10.111/cfs.12411

Dixon, J. (2007). Obstacles to participation in education, employment and training for young people leaving care. Social Work and Social Sciences Review, 13(2), 18-34.

Dixon, J. (2008). Young people leaving care: health, wellbeing and outcomes. Child and Family Social Work, 13(2), 207-217.

Dixon, J., & Stein, M. (2005). Leaving care: throughcare and aftercare in Scotland. Londen: Jessica Kingsley Publishers.

Dixon, J., Wade, J., Byford, S., Weatherly, H., & Lee, J. (2006). Young people leaving care: A study of costs and outcomes. Londen, Engeland: Department of Education and Skills.

Dumaret, A.C., Coppel-­Batsch, M., & Couraud, S. (1997). Adult outcome of children reared for long-­term periods in foster families. Child Abuse and Neglect, 21(10), 911–927.

Dworsky, A., & Courtney, M.E. (2009). Homelessness and the transition from foster care to adulthood. Child Welfare, 88(4), 23-57.

Field, A. (2013). Discovering statistics using IBM SPSS statistics (3e ed.). Sage.

Flynn, R.J., Tessier, N.G., & Coulombe, D. (2013). Placement, protective and risk factors in the educational success of young people in care: cross-­sectional and longitudinal analyses. European Journal of Social Work,16(1), 70-78. http://dx.doi.org//10.1080/13691457.2012.722985.

Griffith, A.K., Trout, A.L., Chmelka, M.B., Farmer, E.M., Epstein, M.H., Reid, R. Huefner, J.C., & Orduna, D. (2009). Youth departing from residential care: A gender comparison. Journal of Child and Family Studies, 18(1), 31-38. Doi: 10.1007/s10826-008-9204-3

Gypen, L., Vanderfaeillie, J., De Maeyer, S., Belenger, L., & Van Holen, F. (2017). Outcomes of children who grew up in foster care: Systematic-­review. Children and Youth Services Review, 76, 74-83. doi:10.1016/j.childyouth.2017.02.035

Hamilton-­Giachritsis, C., & Browne, K. (2012). Forgotten Children? An update on young children in institutions across Europe. Early Human Development, 88(12), 911–914.

Harder, A.T., Knorth, E.J., & Kalverboer, M.E. (2011). Transition secured? A follow-­up study of adolescents who have left secure residential care. Children and Youth Services Review, 33(12), 2482-2488.

Hines, A.M., Merdinger, J., & Wyatt, P. (2005). former foster youth attending college: Resilience and the transition to young adulthood. American Journal of Orthopsychiatry, 75(3), 381–394.

Idris, F., Hassan, Z., Ya’acob, A., Gill, S.K., & Aziah, N. (2012). The role of education in shaping youth’s national identity. Procedia – Social and behavioural sciences 59 (2012) 443-450.

Jackson, S., & Ajayi, S. (2007). Foster care and higher education. Adoption and Fostering, 31(1), 62–80.

Jeugdonderzoeksplatform. (2021). Interactieve JOP-­monitor. Accessed on 03/08/2021 from https://databank.jeugdonderzoeksplatform.be

Jeugdonderzoeksplatform. (2013). Wat is het hoogste diploma dat je hebt behaald? Accessed on 03/08/2021 from https://databank.jeugdonderzoeksplatform.be/onderwijs-­en-­werk/wat-­is-­het-­hoogstediploma-­dat-­je-­hebt-­behaald/83

Knorth, E.J., Harder, A.T., Zandberg, T., & Kendrick, A.J. (2008). Under one roof: A review and selective meta-­analysis on the outcomes of residential child and youth care. Children and Youth Services Review, 30, 123–140.

Kull, M.A., Morton, M.H., Patel, S., Curry, S., & Carreon, E. (2019). Missed opportunities: Education among youth and young adults experiencing homelessness in America. Chicago, IL: Chapin Hall at the University of Chicago.

Leloux-­Opmeer, H., Kuiper C.H.Z., Swaab, H.T., & Scholte, E.M. (2017). Children referred to foster care, family-­style group care, and residential care: (How) do they differ? Children and Youth Services Review, 77, 1-9.

McClung, M., & Gayle., V. (2010). Exploring the care effects of multiple factors on the educational achievement of children looked after at home and away from home: An investigation of two Scottish local authorities. Child and Family Social Work, 15(4), 409-431.

O’Higgins, A., Sebba, J., & Gardner, F. (2017) What are the factors associated with educational achievement for children in kinship of foster care: Children and youth services.

Okpych, N.J., & Courtney, M.E. (2014). Does education pay for youth formerly in foster care? Comparison of employment outcomes with a national sample. Children and Youth Services Review, 43, 18-28. http://dx.doi.org/10.1016/j.childyouth.2014.04.013.

Pallant, J. (2020). SPSS Survival Manual. A step by step guide to data analysis using IBM SPSS. London, England: Open University Press.

Pecora, P.J., Kessler, R.C., O’Brien, K., White, C.R., Williams, J., Hiripi, E., … Herrick, M.A. (2006). Educational and employment outcomes of adults formerly placed in foster care: Results from the Northwest Foster Care Alumni Study. Children and Youth Services Review, 28(12), 1459–1481. https://doi.org/10.1016/j.childyouth.2006.04.003

Pecora, P.J. (2012). Maximizing educational achievement of youth in foster care and alumni: Factors associated with success. Children and Youth Services Review, 34(6), 1121-1129. http://dx.doi.org/10.1016/j. childyouth.2012.01.044.

Quest, A.D., Fullerton, A., Geenen, S., & Powers, L. (2012). Voices of youth in foster care and special education regarding their educational experiences and transition to adulthood. Children and Youth Services Review, 34(9), 1604-1615.

Refaeli, T., Benbenishty, R., & Eliel-­Gev, M. (2013). Youth aging out of residential care in Israel: Readiness for independent living and need for help. Children and Youth Services Review, 35(9), 1601-1607. Doi: 10.1016/j.childyouth.2013.06.014

Reilly, T. (2003). Transition from care: Status and outcomes of youth who age out of foster care. Child welfare, 727–746.

Romano, E., Babchishin L., Marquis R., & Fréchette S. (2014). Childhood maltreatment and educational outcomes. Trauma, Violence, & Abuse, 16(4), 418-437. Doi:10.1177/1524838014537908.

Sebba, J., Berridge, D., Luke, N., Fletcher, J., Bell, K., Strand, S., & O’Higgins, A. (2015). The educational progress of looked after children in England: Linking care and educational data. University of Oxford Department of Education/University of Bristol.

Siegel, S., & Castellan, N. (1988). Nonparametric statistics for the behavioral sciences. New York: McGraw-­Hill.

SOS Kinderdorpen. (2017). Kernpunten uit een onderzoek rond jongeren die de jeugdhulp verlaten. Accessed on 03/08/2021 from https://sos-­kinderdorpen-­wieni.netdna-­ssl.com/sites/default/files/paragraph/attachments/wij_zijn_gewone_jongeren_in_een_ongewone_situatie_2.pdf

Statbel. (2021). Enquête naar inkomsten en levensomstandigheden (SILC) | Statbel. Accessed on 03/08/2021 from https://statbel. fgov.be/nl/enquete/enquete-­naar-­inkomsten-­en-­levensomstandigheden-­silc

Statbel. (2016). Severe housing deprivation rate by age, sex and poverty status. Accessed on 03/08/2021 from https://ec.europa.eu/eurostat/databrowser/view/ilc_mdho06a/default/ table? lang=en

Statbelb. (2016). Werkgelegenheid en werkloosheid. Accessed on 03/08/2021 from https://statbel.fgov.be/nl/themas/werk-­opleiding/arbeidsmarkt/werkgelegenheid-­en-­werkloosheid#figures

Statbelc (2016) Mean and median income by age and sex. Accessed on 03/08/2021 from ttps://ec.europa.eu/eurostat/databrowser/view/ilc_di03/default/table?lang=en

Stein, M. (2006). Research review: Young people leaving care. Child and Family Social Work, 11(3), 273–279. https://doi.org/10.1111/j.1365-2206.2006.00439.

Tessier, N.G., O’Higgins, A., & Flynn, R.J. (2018). Neglect, educational success, and young people in out-­of home care: Cross-­sectional and longitudinal analyses. Child Abuse & Neglect, 75, 115-129.

van Breda, A.D. (2018). Research review: Aging out of residential care in South Africa. Child and Family Social Work, 23(3), 513–521. https://doi.org/10.1111/cfs.12431

Vanderfaeillie, J., Van Holen, F., Vanschoonlandt, F., De Maeyer, S., & Robberechts, M. (2014). Pleegzorg of residentiële zorg. Een evidente keuze? Alert, 40, 38–43.

Viner, R.M., & Taylor, B. (2005). Adult health and social outcomes of children who have been in public care: population-­based study. Pediatrics, 115(4), 894-899.

Vinnerljung, B., & Hjern, A. (2011). Cognitive, educational and self-­support outcomes of long-­term foster care versus adoption. A Swedish national cohort study. Children and Youth Services Review, 33(10), 1902-1910.

Vinnerljung, B., & Sallnäs, M. (2008). Into adulthood: a follow-­up study of 718 young people who were placed in out-­of-­home care during their teens. Child & Family Social Work, 13(2), 144-155.

Wade, J. (1997). Developing leaving care services: Tapping the potential of foster carers. Adoption and Fostering, 21(3), 40-49.

Wade, J., & Dixon, J. (2006). Making a home, finding a job: Investigating early housing and employment outcomes for young people leaving care correspondence. Child & Family Social Work, 11, 199-208.

Zetlin, A.G., & Weinberg, L.A. (2004). Understanding the plight of foster youth and improving their educational opportunities. Child Abuse & Neglect, 28, 917-923. https://doi.org/10.1016/j.chiabu.2004.03.010.