Ga naar de inhoud

Symbiose in het voortgezet speciaal onderwijs: wat, wie en waarom?

Om zo goed mogelijk aan te sluiten bij de mogelijkheden van leerlingen wordt in het voortgezet speciaal onderwijs (vso) veelvuldig gebruikgemaakt van symbiose. Leerlingen die ingeschreven zijn bij het vso, kunnen tot maximaal 60% onderwijs volgen op een andere school. De symbioseregeling komt voort uit het feit dat het aanbieden van praktijkvakken vaak een uitdaging is voor vso-scholen, mede door de geringe omvang van het onderwijs én de beperkte bevoegdheid van leraren. Middels symbiose kunnen leerlingen dit deel op een reguliere vo-school volgen en een volledig diploma behalen. Hoewel symbiose veelvuldig wordt gebruikt in de onderwijspraktijk, is er tot op heden geen systematisch onderzoek naar gedaan. In dit artikel presenteren we een deelonderzoek van een groter onderzoeksproject naar symbiose. We zoomen hierbij in op de manier waarop symbiose is vormgegeven, wat de meerwaarde is van symbiose, en wat er nodig is aan competenties van een reguliere vo-docent om les te geven aan leerlingen die gebruikmaken van symbiose. Achttien onderwijsprofessionals uit tien verschillende vso-locaties die te maken hebben met symbiose werden aan de hand van een semigestructureerd interview bevraagd. De interviews zijn getranscribeerd en vervolgens op thema’s gecodeerd. Hoewel symbiose op vrijwel alle scholen verschillend is vormgegeven, zijn er in grote lijnen vijf varianten te onderscheiden. De meerwaarde van symbiose is voor leerlingen voornamelijk het behalen van een volledig diploma (i.p.v. certificaten) en een gevoel van eigenwaarde. De overgrote meerderheid van de geïnterviewden is van mening dat leraren van het reguliere vo kennis nodig hebben op het gebied van de vso-doelgroep (zoals gedragsproblematiek) en van hieruit de vertaalslag moeten maken naar wat een leerling nodig heeft aan ondersteuning. In de discussie staan we stil bij enkele praktische implicaties van deze eerste bevindingen van dit deelonderzoek.

Kernwoorden: symbiose, gedragsproblemen, voortgezet speciaal onderwijs, samenwerking, regulier voortgezet onderwijs

OVER DE AUTEURS

Dr. Anke de Boer is directeur onderwijsadvies, onderzoek & kwaliteit a.i. bij Regionaal Expertisecentrum Noord Nederland, cluster 4 (RENN4) en daarnaast universitair hoofddocent bij Orthopedagogiek aan de Rijksuniversiteit Groningen. Haar expertise ligt op het gebied van inclusief onderwijs en het optimaliseren van de onderwijsleeromgeving van leerlingen met extra ondersteuningsbehoefte. E-mail: anke.de.boer@rug.nl.

Dr. Jan Bijstra is voormalig onderzoekscoördinator bij Regionaal Expertisecentrum Noord Nederland, cluster 4 (RENN4). Zijn interesse gaat uit naar praktijkgericht onderzoek dat bijdraagt aan de ontwikkeling van het speciaal onderwijs.

Prof. dr. Matthijs J. Warrens is adjunct hoogleraar Onderwijswetenschappen aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij houdt zich onder meer bezig met schoolloopbanen van leerlingen en overgang van het po naar het vo. Daarnaast is hij expert op het gebied van statistische modellen en datamining.

1. Inleiding

Sinds de introductie van passend onderwijs in 2014 is er in Nederland steeds meer aandacht voor de manier waarop speciale en reguliere scholen zo optimaal mogelijk kunnen worden geïntegreerd. In het basisonderwijs zijn inmiddels al veel initiatieven ontwikkeld (Van Veen et al., 2017), maar in het voortgezet onderwijs staat de integratie tussen het voortgezet onderwijs (vo) en het voortgezet speciaal onderwijs (vso) nog in de kinderschoenen. Wel wordt er onderling samengewerkt, bijvoorbeeld wanneer het gaat om het realiseren van symbiose. In het wettelijke kader rond symbiose1 wordt aangegeven dat symbiose is ontstaan om leerlingen in het vso in staat te stellen het onderwijs met een volledig diploma af te ronden. De achterliggende reden hiervan is dat het vso in Nederland onder de wet primair onderwijs valt (en docenten doorgaans een diploma hebben van de lerarenopleiding voor het primair onderwijs) en de vso-school doorgaans niet in staat is om zowel theorie- als praktijkvakken te geven op niveaus van het regulier onderwijs van vmbo-basis en -kader (vergelijkbaar met het beroepssecundair onderwijs in Vlaanderen). Om leerlingen te laten uitstromen met een volledig diploma is het vso aangewezen op samenwerking met een reguliere vo-school. Leerlingen die symbiose volgen, zijn hierdoor in staat om uit te stromen op de hoogste niveaus van het middelbaar beroepsonderwijs (mbo). Leerlingen die geen symbiose volgen en het vso uitstromen zonder diploma maar hoogstens met certificaten voor afzonderlijke vakken, zijn aangewezen op de lagere niveaus van het mbo.

Uit onderzoek van Van Veen e.a. (2018) onder 118 vso-scholen, 50 vo-samenwerkingsverbanden en 76 praktijkonderwijslocaties blijkt dat symbiose een (tussen)vorm van passend onderwijs is die scholen naar verwachting steeds meer gaan inzetten. Een kwart van de bevraagde vso-scholen voert al een vorm van samenwerking of integratie uit of is met de voorbereiding hiervan begonnen. 80% van de bevraagden verwacht een toename van verschillende vormen van samenwerking met het regulier onderwijs waaronder symbiose. Ondanks het feit dat symbiose al een flink aantal jaren mogelijk is (zie bv. Schram, 2011), is er volgens ons geen systematisch Nederlands onderzoek naar gedaan. Een blik op de dagelijkse praktijk van Nederlandse vso-scholen doet ons echter vermoeden dat symbiose op verschillende manieren wordt ingevuld. Dat kan betrekking hebben op de wijze waarop de samenwerking met de reguliere vo-school wordt vormgegeven, die bij het symbioseproces betrokken zijn en welke leerlingen ervoor in aanmerking komen.

Gebrek aan systematisch onderzoek betekent ook dat we nog niet een volledig antwoord hebben op de belangrijke vraag of symbiose meerwaarde heeft voor de leerlingen en zo ja, welke. In ieder geval biedt symbiose leerlingen de mogelijkheid om een volledig diploma voor het regulier vo te behalen. De meerwaarde van symbiose kan echter ook op andere fronten liggen: daarbij valt te denken aan integratie op een reguliere school en een betere aansluiting bij leeftijdsgenoten zonder (specifieke ondersteuningsbehoefte). Zo bekeken kan symbiose worden beschouwd als een vorm van inclusief onderwijs dat sinds enkele jaren hoog op de onderwijsagenda staat (Ministerie van OCW, 2021). In het verlengde van deze vraag is het eveneens zinvol om in kaart te brengen of symbiose meerwaarde heeft voor betrokken docenten en ouders van leerlingen.

Tot slot is het van belang om te weten of symbiose een extra beroep doet op de competenties van docenten van de betrokken reguliere school. Sinds de introductie van passend onderwijs zijn allerlei wetenschappelijke en beleidsmatige publicaties verschenen waaruit blijkt dat veel docenten het lastig vinden om leerlingen met gedragsproblemen in de klas te hebben (Hofstetter & Bijstra, 2014; Ministerie van OCW, 2016; Van Grinsven & Van der Woud, 2016). Dat is vooral het geval bij leerlingen die externaliserend probleemgedrag laten zien. Volgens Smeets e.a. (2017) geven docenten aan dat het vooral gaat om overactief, impulsief en sterk storend gedrag. Om symbiose te laten slagen is het een voorwaarde dat betrokken docenten over de benodigde competenties beschikken om deze leerlingen zo goed mogelijk les te kunnen geven. Dan is het eerst nodig om in kaart te brengen welke competenties docenten daarvoor nodig hebben. In dit artikel richten we ons kortom op de volgende onderzoeksvragen:

  1. Hoe wordt symbiose vormgegeven?
  2. Welke varianten zijn te onderscheiden?
  3. Wanneer komen leerlingen in aanmerking voor symbiose?
  4. Welke actoren zijn bij symbiose betrokken in de ondersteuning?
  5. Wat is de meerwaarde van symbiose voor docenten, leerlingen en ouders volgens onderwijsprofessionals?
  6. Welke competenties heeft een reguliere vo-docent nodig om leerlingen in een symbiosetraject te ondersteunen/onderwijs te geven?

2. Methode

2.1 Design, participanten en procedure

In een kwalitatief onderzoek zijn onderwijsprofessionals geïnterviewd middels een semigestructureerd interviewleidraad. Het huidige onderzoek maakt deel uit van een groter onderzoeksproject naar symbiose, gefinancierd door het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (projectnummer 40.5.20630.100), en is goedgekeurd door de Ethische Commissie van Pedagogische en Onderwijswetenschappen van de Rijksuniversiteit Groningen (nr. PED-2021-S-0096).

De geïnterviewde onderwijsprofessionals zijn docenten en/of mentoren en andere ­direct betrokkenen zoals directeuren, teamleiders, gedragsdeskundigen en intern begeleiders van de vso-scholen van RENN4. RENN4 verzorgt in Noord-Nederland gespecialiseerd onderwijs voor leerlingen met specifieke ondersteuningsbehoefte op het terrein van leren en gedrag. Voor dit artikel zijn achttien interviews geanalyseerd, verdeeld over tien vso-locaties. Van acht locaties zijn twee interviews meegenomen, van twee locaties één interview. Deelnemers konden meedoen aan het onderzoek wanneer zij in het schooljaar 2020-2021 of 2021-2022 te maken hadden met symbiose.

Bij de start van het onderzoek is contact opgenomen met alle vso-locaties die gebruikmaken van symbiose. Met hen is het doel van het onderzoek besproken en is besproken wie het beste als contactpersoon kon optreden. De contactpersoon betrof doorgaans een intern begeleider of gedragsdeskundige van de locatie.

Vanuit RENN4 is alle informatie aangedragen, zoals de informatiebrief voor deelnemers en het toestemmingsformulier. Nadat de deelnemers bij de contactpersonen hadden aangegeven wel mee te willen doen aan het onderzoek, zijn zij benaderd door de onderzoekers. Alle deelnemers hebben voorafgaand aan het interview hun toestemming gegeven voor de afname en opname van het interview. De interviews duurden gemiddeld zestig minuten. De interviews zijn allemaal opgenomen op audio en/of video en vervolgens volledig getranscribeerd.

2.2 Instrument

Vanwege de bredere focus van het onderzoek bevatte de interviewleidraad een heel scala aan onderwerpen. In dit artikel richten we ons op de volgende onderwerpen die in het interview zijn bevraagd:

  • Vormgeving symbiose,
  • Welke leerlingen komen in aanmerking voor symbiose,
  • Welke professionals zijn betrokken bij symbiose,
  • Meerwaarde van symbiose voor leerlingen, ouders en docenten,
  • Competenties van docenten.

2.3 Analyse

Voor het analyseren van de interviews is, in navolging op Bazeley (2013), gebruikgemaakt van de volgende stappen: exploreren, coderen, conceptualiseren, finetunen, visualiseren en rapporteren. Er is zowel deductief als inductief gecodeerd, waarbij gestart is met deductief coderen vanuit de thema’s van de interviewleidraad. Op basis van de hoofdthema’s is vervolgens inductief gecodeerd. Dit resulteerde in een codeboek met hoofdthema’s uit de interviewleidraad en daaronder verschillende subthema’s.

3. Resultaten

3.1 Beschrijving van symbiose

Alle vso-locaties hebben op verschillende wijze symbiose georganiseerd (zie Tabel 1). Verschillen hebben enerzijds te maken met de contacten en mogelijkheden van de (doorgaans) nabijgelegen reguliere vo-school, en anderzijds met de doelgroep van de eigen vso-locatie. De meeste locaties bieden verschillende symbiosetrajecten aan. Dit betekent dat er met meerdere scholen wordt samengewerkt om dit te kunnen realiseren. Op de meeste locaties is symbiose gericht op leerlingen die de basisberoepsgerichte (basis) of kaderberoepsgerichte (kader) leerweg volgen, en start symbiose in het derde jaar. Hierdoor kunnen de leerlingen het programma toetsing en afsluiting (pta) van het reguliere vo volgen. Er zijn grofweg vijf varianten van symbiose te onderscheiden:

  1. Leerlingen volgen individueel of als gehele groep praktijkvakken op een reguliere vo-school. Zij verplaatsen zich voor bijvoorbeeld dagdelen van het vso naar het vo. Wanneer het een hele groep betreft is er begeleiding vanuit RENN4 aanwezig, bij individuele trajecten niet altijd.
  2. De docenten van het reguliere vo komen lesgeven op het vso, doorgaans aan de hele groep. Leerlingen verplaatsen zich niet, en de eigen docent of ondersteuner is aanwezig.
  3. Er is samenwerking met een mbo-instelling om het (pre) entree diploma te halen. Op sommige locaties worden de praktijkvakken op het mbo gevolgd, en de theorie op het vso, en op sommige locaties wordt zowel de praktijk als de theorie intern aangeboden.
  4. Leerlingen van het vso zitten in een eigen groep, gehuisvest in een reguliere vo-school. Op sommige locaties volgen leerlingen in deze groep lessen bij hun eigen vso-docent en sluiten ze daarnaast ook aan bij reguliere vakken met reguliere leerlingen. Op andere locaties verplaatsen de leerlingen zich niet, maar komen de docenten van het reguliere vo naar het lokaal van de leerlingen om les te geven.
  5. De vso-locatie maakt voor een deel van de leerlingen gebruik van de leermiddelen van het reguliere vo, zoals jaarplanning, toetsen en programma.

3.2 In aanmerking komen voor symbiose

In Figuur 1 is een overzicht te vinden van de kenmerken van leerlingen die in aanmerking komen voor symbiose. Het gaat hier om algemene kenmerken, die niet gerelateerd lijken te zijn aan de symbiosevorm. In bijna alle interviews is aangegeven dat leerlingen het moeten aankunnen, zowel cognitief (niveau) als sociaal-emotioneel. Met name het vele wisselen op een reguliere vo-school (klas, docent en medeleerlingen) is ook vaak genoemd. Daarnaast wordt er vaak gekeken naar het gezin en of deze ondersteunend is voor de leerling.

3.3 Betrokken bij ondersteuning

Bij het realiseren van symbiose zijn diverse actoren betrokken. In de eerste plaats maken de directeuren en/of teamleiders formele afspraken met elkaar. Daarnaast zijn de gedragsdeskundige en de intern begeleider van het vso en de zorgcoördinator van het vo betrokken in het voortraject en de tussentijdse monitoring en evaluatie. De docent en/of mentor van zowel het vso als het vo zijn betrokken in het daadwerkelijk lesgeven en soms nog een leerlingbegeleider/coach of ondersteuner.

3.4 Meerwaarde van symbiose

Alle geïnterviewden geven aan dat de meerwaarde van symbiose voor leerlingen is dat zij een volledig diploma kunnen halen (n = 18). Daarnaast geeft symbiose de leerlingen zelfvertrouwen en een groter gevoel van eigenwaarde (n = 4). Het wegnemen van een stigma rondom het vso speelt hier een rol bij; eerdere negatieve onderwijservaringen en verwijzing naar het vso hebben doorgaans gezorgd voor weinig eigenwaarde. Verschillende geïnterviewden geven ook het regulier onderwijs kunnen volgen aan als meerwaarde (n = 3).

“Het speciaal onderwijs heeft wel een stempel, dus dat is best moeilijk voor ze. Maar ze zijn dan wel echt in het regulier, dus dat voelt dan heel goed voor die leerlingen.”

De meerwaarde die ouders volgens de geïnterviewden het vaakst noemen, is dat hun kind regulier onderwijs kan volgen (n = 7). Ook wordt het vergroten van de zelfstandigheid en een beter toekomstperspectief vaak genoemd als meerwaarde (n = 7).

“Het is toch speciaal onderwijs, dus het heeft wel een drempel. Op het moment dat ouders merken dat je toch in samenwerking met [naam school] met een volledig diploma van school kan, merk je toch echt wel dat ouders denken, oh oké het is niet alleen maar speciaal onderwijs, er kan meer.”

Voor leraren zit de meerwaarde met name in het delen van expertise en leren van elkaar, en het vergroten van competenties (beide n = 5). Daarnaast is het een meerwaarde dat er passend onderwijs geboden kan worden middels symbiose (n = 4).

3.5 Benodigde competenties van docenten

Wat betreft de pedagogische competenties, is het beeld duidelijk: leraren hebben kennis nodig van de doelgroep, met name van gedragsproblematiek en/of psychiatrische problematiek, om zo goed mogelijk te kunnen aansluiten bij de leerlingen (n = 18). Het gaat om kennis over gedragsproblemen, maar ook de vertaalslag maken naar de ondersteuningsbehoefte van de leerling. Er is niet expliciet gevraagd of de benodigde competenties gerelateerd zijn aan de symbiosevorm.

“Inhoudelijke kennis van gedragsproblematiek. Ik vind wel dat je een stukje theoretische kennis moet hebben om het gedrag te kunnen duiden.”

Daarnaast kwam in verschillende interviews (n = 6) naar voren dat een goede docent-leerlingrelatie essentieel is. Basisvaardigheden zoals het kunnen bieden van duidelijkheid, structuur en voorspelbaarheid zijn ook diverse keren expliciet genoemd (n = 4).

“Het is vaak ook de band tussen die leerkracht en die leerling, en als die band daar goed tussen is willen leerlingen ook echt wel wat voor je doen.”

Wat betreft de didactische competenties, waren de geïnterviewden weinig expliciet in wat nodig is. Niet overvragen en kunnen aansluiten bij het niveau van de leerling werden als belangrijke voorwaarde gezien.

4. Discussie

Het onderzoek in dit artikel betrof de inrichting en meerwaarde van symbiose. Grofweg kunnen er vijf varianten onderscheiden worden. Dat er verschil zit in symbiose, is logisch; de wettelijke kaders zijn immers erg ruim. Enerzijds geven deze ruime kaders scholen de mogelijkheid om zelf invulling te geven, anderzijds zorgt het voor afhankelijkheid in de samenwerking met het regulier vo. Duidelijke kaders zou het vso minder afhankelijk kunnen maken van het vo en het belang van de samenwerking kunnen versterken.

De Boer en Nijs (2022) geven aan dat de ondersteuning aan leerlingen met extra ondersteuningsbehoefte bekeken kan worden vanuit een continuüm. Binnen dit continuüm zijn niveaus van de mate van inclusie te onderscheiden. Wanneer we kijken naar de varianten van symbiose, zien we ook hier verschillende niveaus van inclusie. In sommige trajecten maken leerlingen (letterlijk) onderdeel uit van regulier vo, in andere trajecten komt een reguliere vo-docent naar het vso. Op het moment dat de mogelijkheid voor symbiose werd ingevoerd (1980)2, was er nog geen sprake van het realiseren van inclusief onderwijs in Nederland. Dit is in de afgelopen jaren wel hoog op de agenda gekomen (Onderwijsraad, 2020). Hoewel symbiose vooral gericht is op het behalen van een volledig diploma, kan symbiose ook als een tussenstap worden gezien om inclusief onderwijs te realiseren. Het verder uitbouwen van onderlinge samenwerking tussen het vso en het vo is dan ook een belangrijke aanbeveling. Onderlinge samenwerking kan bovendien leiden tot het vergroten van elkaars kennis en competenties. Voor reguliere leraren gaat het dan vooral om pedagogische competenties in het omgaan met leerlingen met gedragsproblemen. Dit kan vergroot worden door bij elkaar te kijken, coaching on the job, het geven van voorlichting of scholing.

Naast het feit dat symbiose een meerwaarde heeft voor leerlingen en ouders om regulier onderwijs te volgen (zie de resultaten), zit de andere meerwaarde voor leerlingen ook vooral in het behalen van een volledig diploma. Dat hier symbiose voor nodig is, is te herleiden naar het feit dat het vso onderdeel uitmaakt van het primair onderwijs. Leraren (en dus scholen) zijn hierdoor niet bevoegd om alle vakken aan te bieden, laat staan te examineren. Leerlingen die een volledig diploma vmbo-basis of vmbo-kader willen behalen, zijn daarom aangewezen op symbiose. Bovendien moet een leerling symbiose aankunnen op gedragsmatig en sociaal-emotioneel vlak, zo blijkt uit dit onderzoek. Leerlingen die dit niet aankunnen maar wel de leerweg vmbo-basis of vmbo-kader volgen, zijn daarmee aanwezen op staatsexamens en kunnen alleen uitstromen met certificaten. Deze vso-leerlingen krijgen dus minder kansen. Om ook deze leerlingen een goede positie op de arbeidsmarkt te geven is het van belang dat ook zij (ondanks hun gedragsmatige moeilijkheden) de mogelijkheid krijgen om het vso uit te stromen met een volledig diploma. Het onderbrengen van het vso in het vo, zoals in het coalitieakkoord is opgenomen3, kan hier een belangrijke bijdrage aan leveren.

Met dit onderzoek geven we een eerste inkijk in de uitkomsten die we tot nu toe gegenereerd hebben. In het grotere onderzoek willen we onder andere de uitstroomgegevens en perspectieven van ouders en leerlingen op symbiose nader bekijken.

Noten

  1. https://www.onderwijsinspectie.nl/onderwijssectoren/speciaal-onderwijs/documenten/richtlijnen/2020/06/04/symbiose-richtlijn-en-wettelijk-kader
  2. Memorie van toelichting bij de interim wet op het speciaal onderwijs (Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16811, nrs.3-4), pag. 4.
  3. https://open.overheid.nl/repository/ronl-f3cb0d9c-878b-4608-9f6a-8a2f6e24a410/1/pdf/coalitieakkoord-2021-2025.pdf

Referenties

Boer, A.A. de & Nijs, S. (2022). Inclusief onderwijs bekeken vanuit een continuüm. In A. de Boer, E. Struyf, S. Nijs en Doolaard, S. (Red.), Samen inclusief onderwijs realiseren. Een handboek voor professionals binnen en buiten het onderwijs (pp. 121-140). Acco.

Grinsven, V. van & van der Woud, L. (2016). Rapportage onderzoek Passend Onderwijs. DUO Onderwijsonderzoek.

Hofstetter, W., & Bijstra, J.O. (2014). Passend Onderwijs: zijn we er klaar voor? Kind & Adolescent Praktijk, 3, 132-139.

Schram, E. (2011). Bouwstenen voor het vso. Uitstroomprofiel Vervolgonderwijs. SLO.

Smeets, E., de Boer, A., van Loon-Dikkers, L., Rissen, L., & Ledoux, G. (2017). Passend onderwijs op school en in de klas. Eerste meting in het basisonderwijs en voortgezet onderwijs. KBA.

Ministerie van OCW (2016). Brief aan de Tweede Kamer: Tiende voortgangsrapportage passend onderwijs.

Ministerie van OCW (2020). Kamerbrief evaluatie en verbeteraanpak passend onderwijs.

Onderwijsraad (2020). Steeds inclusiever. Onderwijsraad.

Veen, D. van, Bosdriesz, M., Florian, L., Huizinga, P., Kuijs, K., Smeets, E., & Van der Steenhoven, P. (2017). Geïntegreerde voorzieningen voor specialistische onderwijszorg in samenwerkingsverbanden passend onderwijs (primair onderwijs). Hogeschool Windesheim/NCOJ.