Ga naar de inhoud

Corona en kansenongelijkheid

De dagelijkse berichten in de NRC van Ilja Leonard Pfeijffer over de coronacrisis in zijn Italiaanse woonplaats Genua werden er ook na de gedeeltelijke opheffing van de lockdown niet vrolijker op. “Ik ben bang dat vroeger voorbij is”, verzucht hij op 14 mei 2020. Blijkens zijn in de Volkskrant van 15 mei gepubliceerd essay vindt zijn Franse collega-auteur Michel Houellebecq een dergelijk pessimisme ongegrond. In de kern verandert het coronavirus niets. “Alles zal precies zo blijven als het was”, is zijn stellige mening. Hooguit doet het virus processen die toch al gaande waren versnellen en worden ongelijkheden tussen en binnen landen er meer zichtbaar door

Technologische veranderingen – zowel kleine (contactloos betalen, Netflix) als grote (thuiswerken, Skype-vergaderingen, Facebook) – sturen al veel langer aan op een samenleving waarin fysieke nabijheid niet meer als vanzelfsprekend geldt. In de woorden van Houellebecq: “De corona-epidemie geeft aan die algemene tendens een prachtige bestaansreden: menselijke relaties lijken iets obsoleets te krijgen.” En gelet op de maatschappelijke verhoudingen, hoeft niemand zich er volgens Houellebecq over te verbazen dat Frankrijk het in de bestrijding van het coronavirus beter doet dan landen als Spanje en Italië, maar weer minder dan bijvoorbeeld Duitsland. Daar zou aan toegevoegd kunnen worden dat het evenmin verrassend is dat in de Verenigde Staten Latino’s en Afro-Amerikanen veel vaker aan COVID-19 sterven dan andere groepen. Meer in het algemeen zou gesteld kunnen worden dat in samenlevingen met grote sociaaleconomische tegenstellingen het coronavirus en alle implicaties van dien harder aankomen dan in meer egalitaire.

Hoewel hij daar zelf met geen woord over rept, lijken de observaties van Houellebecq ook te gelden voor de impact die de coronacrisis op het onderwijs heeft. Zo geeft het onderwijs op afstand een enorme impuls aan allerlei technologische ontwikkelingen, maar legt het ook allerlei vormen van ongelijkheid bloot.

Op 25 maart 2020 becijferde de VN-organisatie UNESCO dat wereldwijd zo’n 1,5 miljard geregistreerde leerlingen noodgedwongen thuis kwamen te zitten omdat hun scholen in een poging het coronavirus in te dammen, de deuren sloten. Dat betekent dat 9 op de 10 leerlingen in 170 landen vanaf het moment van de lockdown op thuisonderwijs waren aangewezen. Althans in beginsel. Want lang niet alle landen, respectievelijk regio’s en steden beschikken over een infrastructuur die onderwijs online ook mogelijk maakt. En zelfs als die er is, wil dat nog niet zeggen dat die op elke woonplek ten nutte kan worden gemaakt. Internet garandeert immers niet overal wifi, laat staan een breedbandverbinding, zeker niet in de meest armoedige omstandigheden. Alleen al om die reden zijn er volgens berichtgeving in de NRC in New York 114.000 kinderen van thuisonderwijs buitengesloten, hoeveel tablets het stadsbestuur ook gratis beschikbaar stelde. Doen dat soort problemen zich in Nederland in veel mindere mate voor, dat betekent nog niet dat hier thuisonderwijs of onderwijs op afstand één groot succesverhaal is. Nadat onderwijsminister Arie Slob op 15 maart aankondigde de scholen te zullen sluiten, werd menig schoolklas in de kortste keren tot een tv-studio omgebouwd en bekeerden zelfs de grootste digibeten onder de leraren zich tot Zoom, Skype, Microsoft Teams et cetera. In de eerste week verdween echter een niet onaanzienlijk aantal leerlingen uit beeld, zo ze er al in verschenen waren, de bezoekjes van leerplichtambtenaren ten spijt. Volgens de Vereniging van Schoolleiders zou het zo’n 5.500 leerlingen betreffen, volgens de PO-Raad ruim 7.000, toch al gauw 1 à 2 leerlingen per klas. Dat zijn uitgerekend de kwetsbare leerlingen. Volgens voormalig Kinderom- budsman Dullaert duidt hun onbereikbaarheid primair op een veiligheidsprobleem. Maar een onderwijsprobleem is het zeker ook, temeer daar deze kinderen toch al vaak met een leerachterstand te kampen hebben.

Maar ook als er wel regelmatig contact tussen school en thuis kan worden gelegd, garandeert dat nog niet dat het thuisonderwijs vlekkeloos verloopt, en dat in weerwil van de positieve, soms zelfs hilarische toon van rapportages in de media waarin kinderen en hun ouders over hun ervaringen met onderwijs-online vertellen. Zeker met het oog op de jongere kinderen geldt dat met thuisonderwijs de verantwoordelijkheid van de school voor een groot deel op de schouders van de ouder(s) komt te liggen. Dan maakt het bijvoorbeeld al uit of kinderen over een eigen kamer beschikken met elk een eigen computer, of dat je op een flatje woont waar vier kinderen het aan de keukentafel met één tablet of laptop moeten doen. Bevorderen dergelijke verschillen in materiële omstandigheden al de kansenongelijkheid, verschillen in de mate waarin ouders hun kinderen steun bij het thuisonderwijs kunnen bieden, versterken die ongelijkheid nog eens extra. Weliswaar blijkt uit onderzoek dat de onderwijsbetrokkenheid van ouders nauwelijks varieert al naargelang hun opleidingsniveau – lager opgeleide ouders tonen in het algemeen zelfs een hogere betrokkenheid, maar zij zijn of voelen zich vaak niet in staat om die betrokkenheid in effectieve ondersteuning om te zetten. Dat kan bijvoorbeeld zijn omdat ze de Nederlandse taal niet voldoende beheersen, of zelf nooit goed hebben leren rekenen.

Nog in een ander opzicht dragen lockdown en thuisonderwijs aan de kansenongelijkheid van kinderen bij. Met een pennenstreek besloot onderwijsminister Slob de eindtoets voor leerlingen van groep 8 dit jaar te annuleren – leraren en schoolleiders zouden het daar nu te druk voor hebben. Terwijl die toets juist heringevoerd was om adviezen van leerkrachten voor het vervolgonderwijs van hun leerlingen te kunnen corrigeren. Dit omdat uit onderzoek van de Inspectie in 2017 gebleken was dat leraren nogal eens de neiging hebben kinderen van hoogopgeleide ouders voor te trekken. Bij gelijke intelligentie krijgen die gemiddeld een hoger advies dan kinderen van laag opgeleide ouders; een bevinding die overigens in de meest recente uitgave van De staat van het onderwijs (2020) opnieuw te lezen valt. Het voorstel van Slob aan de Tweede Kamer om in het nieuwe schooljaar ‘eens goed te kijken’ of kinderen in het middelbaar onderwijs wel op de goede plek terecht gekomen zijn, lijkt niet veel meer dan een doekje voor het bloeden. En datzelfde kan gezegd worden van de voorstellen om door middel van zomerscholen de door kinderen in de lockdown opgelopen achterstanden bij te spijkeren. Zeker wanneer dat volgens plan door ingehuurde krachten en Pabo-studenten moet gebeuren.

Maatschappelijke ongelijkheid is al gedurende eeuwen de status quo, behalve wanneer de wereld door dood, oorlog, pest en hongersnood wordt getroffen. Aldus de Oostenrijkse historicus Walter Scheidel in zijn boek The Great Leveler; Violence and the History of Inequality from the Stone Age to the Twenty-First Century (2017). Gelet op de gevolgen voor het onder- wijs past de corona-epidemie in elk geval niet in dat rijtje.