1. Inleiding
Als het misgaat in een gezin en kinderen zich er niet meer veilig voelen, is dat ernstig. De focus komt dan begrijpelijk op het kind te liggen, omdat daar de eerste verantwoordelijkheid ligt voor de professionals. Verhalen in de media over wat het voor een kind betekent als er in het gezin sprake is van kindermishandeling, raken diep en maken de overtuiging nog sterker dat daar echt wat aan moet gebeuren. We vereenzelvigen ons in eerste instantie met de kinderen, omdat zij kwetsbaar en volledig afhankelijk zijn van volwassenen.
Toch is het vreemd dat er weinig aandacht is voor het verhaal van de ouder(s). Noch in de media noch in de wetenschappelijke literatuur komen we het perspectief van de ouder tegen. Als de hulpverlening wil inzetten op de veiligheid van het kind, zou het verhaal bij de ouder moeten beginnen en niet eindigen. Waarom ging het fout, hoe verliep dat proces volgens de ouder(s), wat is hun perspectief op de gang van zaken? Wellicht kunnen we door goed naar hun verhaal te luisteren iets te weten komen wat we als professionals kunnen doen (of laten) om de situatie om te buigen, niet te laten escaleren en vooral veiliger te maken voor kind èn ouder.
Om een eerste aanzet daartoe te geven besloten Herman Baartman en ik ouders te interviewen bij wie het thuis was misgegaan. Deze interviews zijn beschreven in ons boek ‘Als het misgaat thuis. Verhalen van ouders’ (2018).
De belangrijkste vraag waar we antwoord op wilden krijgen, was wat het met je doet als ouder als het misgaat en het niet lukt waarvan je als ouder ooit droomde. We nodigden ouders uit om over die dromen te vertellen en over wat er misging. We vroegen ook naar hun eigen aandeel in het verhaal. Vaak kwam dan het eigen verleden ter sprake en de opvoedvoorbeelden die ouders hadden meegekregen. Ook wilden we van hen horen hoe het is om met jeugdzorg te maken te krijgen. En ten slotte vroegen we ze aan het eind van het interview wat wij als maatschappij, wat andere ouders en wat professionals en instanties van hun verhaal kunnen leren. Wat maken deze verhalen bijvoorbeeld duidelijk over de al dan niet solidaire samenleving, zoals geformuleerd door van Alice van der Pas (2005)? De solidaire samenleving ziet dat ouderschap complex en kwetsbaar is, maar gaat tegelijkertijd uit van de goede intenties van de ouders. Bovendien weet de professional hoe deze het ouderschap kan ondersteunen, omdat ze de voorzieningen kent. Ten slotte steekt een solidaire samenleving tijd en geld in alle ouders, ook in degenen met wie het niet zo goed lijkt te gaan.
In deze bijdrage wil ik iets vertellen over onze werkwijze bij de interviews en de verslaglegging van de gesprekken. Daarna zal het verhaal van Fred kort aan de orde komen. Aan het eind volgen een aantal opvallende thema’s uit de interviews in de hoop dat deze de lezer aanmoedigen om het verhaal van de ouder(s) serieus te nemen en goed te luisteren naar hun perspectief op dat wat er is gebeurd.
2. Het onderzoek
Om het perspectief van de ouders zo goed mogelijk in beeld te krijgen besloten we om niet met een vragenlijst te werken. Met vragenlijsten werden deze ouders waarschijnlijk al genoeg geconfronteerd. We kozen voor open interviews met een aantal vaste gespreksonderwerpen. Ook wilden we geen dossieronderzoek doen, omdat het om het verhaal van de ouder(s) ging en niet dat van een instantie waarmee ze in aanraking waren gekomen. De geïnterviewden pakten soms wel het dossier erbij, om iets na te zoeken. Zelf hebben we deze nooit ingekeken. Als we iets niet begrepen, vroegen we zo goed mogelijk door en we zijn nagegaan of de weergave van de ouder(s) klopten waar het de wettelijke regels rond de jeugdzorg betrof.
2.1. Werving
Om ouders te vinden die met ons het gesprek wilden aangaan, hebben we eerst aan professionals gevraagd te bemiddelden in het contact tussen ouders en ons. Zij hebben of hadden immers contact met deze ouders en ze zouden, mocht dat nodig zijn, nazorg kunnen verlenen. Het bleek niet makkelijk te zijn om via deze weg ouders te vinden. Vaak was de problematiek van de ouders die op dat moment bekend waren bij hulpverleners nog zo vers dat reflectie op de situatie (nog) niet mogelijk was. Op het moment dat die reflectie wel mogelijk was, waren de ouders vaak al uit beeld bij de betreffende hulpverlener. Desondanks is het gelukt om via die weg enkele ouders te vinden. Van de mogelijkheid tot nazorg door de bemiddelende hulpverlener is voor zover wij weten geen gebruik gemaakt door de ouders.
Een tweede belangrijke bron om ouders te vinden waren cliëntenraden van jeugdzorginstellingen. De redenen van ouders om ja te zeggen op ons verzoek waren verschillend. Veel ouders hoopten met hun verhaal andere ouders te kunnen helpen. Vaak vonden ouders het ook gewoon prettig om hun verhaal te kunnen doen en dat verhaal daarna op papier te hebben voor kinderen en familie. Veel ouders wilden ons, de auteurs, ook graag helpen bij dit project. Als ouders vooral hun grieven over de hulpverlening wilden delen zodat de hulpverlening daarvan zou kunnen leren, gingen we daar ook op in, maar niet zonder dat duidelijk was dat het ouderschap centraal zou staan in het gesprek en dat we van ouders vroegen ook naar zichzelf te kijken.
2.2. Procedure
Om zowel de privacy van de ouder als het beroepsgeheim van de bemiddelaar te waarborgen, is de volgende procedure gehanteerd. Herman Baartman kreeg van de bemiddelaar alleen die informatie die nodig was om te kunnen inschatten of het verhaal van de ouder paste binnen de gekozen kaders van dit boek, maar zonder naam en contactgegevens van de ouder. Zei de ouder toe, dan kreeg ik van de bemiddelaar naam en contactgegevens van de ouders, zonder verdere informatie. Dat betekende dat ik niets wist over degene bij wie ik aanbelde voor een interview.
Door hun bemiddeling liepen hulpverleners de kans om in de verhalen van de ouders terug te komen en misschien niet altijd positief. Dat maakte hen kwetsbaar. Zowel zij als eventueel andere professionals zijn dan ook anoniem in beeld gebracht, net als de ouders. Ook de organisaties waar ze werken zijn niet met naam en toenaam vermeld. De meeste vormen van zorg hebben we samengevat in de term jeugdzorg. De Raad voor de Kinderbescherming hebben we wel genoemd, maar niet de betreffende stad.
Wat betreft de doelgroep kozen we ervoor dat het om ouders moest gaan bij wie anderen zich met hun doen en laten hebben bemoeid vanwege de veiligheid van de kinderen. Zorg om en zorg voor veiligheid werd daarmee een belangrijk criterium, waarbij de interventie overigens niet een juridische hoeft te zijn, maar wel gericht is op het bieden van veiligheid.
Uiteindelijk hebben we 22 ouders bereid gevonden hun verhaal te doen, bijna evenveel vaders als moeders aan het woord, laag- en hoogopgeleid, uit de stad en van het platteland. Het kan in een gezin op vele manieren misgaan en het komt in alle lagen van de bevolking voor. In die zin zijn de verhalen een afspiegeling van de samenleving. Ouders met een migrantenachtergrond bleken helaas moeilijk te vinden, het zijn er dan ook minder dan gehoopt.
2.3. Vertrouwen
Van meet af aan was het duidelijk dat met deze doelgroep vertrouwen een belangrijke rol zou gaan spelen, zo niet de belangrijkste. We hebben er veel voor gedaan om het vertrouwen van ouders te winnen en het ook waar te blijven maken.
Een belangrijke test of ik het vertrouwen van ouders ook waard was en of ik het meende met die transparantie deed zich voor tijdens een telefoongesprek. We hadden al een aantal ouders bereid gevonden om hun verhaal te doen, maar ik was nog op zoek naar een ouder die geweld had gepleegd. Ik had een tip gekregen over een kleine nazorgorganisatie die wellicht kon bemiddelen. Aan de telefoon vertelde ik over het boek en over de ouder die ik zocht. Hij zou kijken of hij iemand wist, zei degene aan de andere kant van de lijn. En toen zei hij: maar je kunt ook mij nemen. Opeens was het niet meer de stem van een professional met wie je over een ouder praat, maar de stem van de ouder zelf. Ik schrok en scande in een split second wat ik gezegd had. Ik had me voorgenomen dat bij alles wat ik over dit onderwerp en dit boek zou zeggen of schrijven, het niet zou moeten uitmaken of de ouder er wel of niet bijzat of de informatie zou lezen. Dit voornemen lag me na aan het hart, maar had ik nu misschien toch iets gezegd waaruit bleek dat ik zonder dat ik het wist vooringenomen was? Dat was gelukkig niet het geval, maar het heeft me nog waakzamer gemaakt voor onbedoelde en onbewuste vooringenomenheid van mezelf.
Voor de ouders was het vanaf het begin duidelijk dat wij onafhankelijk zijn, dus niet verbonden zijn aan welke instantie dan ook. Dat niets van het aan ons toevertrouwde naar buiten gebracht zou worden, tenzij de ouders daarvoor toestemming gaven. De ouders hadden tot aan het laatste punt zeggenschap over hun verhaal. Daar hebben ze ook gebruik van gemaakt. Sommigen wilden toen het interview op papier stond een zin of een stuk tekst geschrapt hebben; bijvoorbeeld als ze iets over hun ouders hadden gezegd. Als wij het gevoel hadden dat het interview daarvoor aan waarde zou verliezen, of onduidelijk zou worden, benoemden we dat en keken samen met de ouder wat een formulering zou kunnen zijn waarmee we aan de wensen van de ouder tegemoet konden komen, zodanig dat het interview intact zou blijven. Meestal lukte dat, soms niet, en dan werd een zin of alinea geschrapt. Het belangrijkste vonden wij dat ouders zich konden herkennen in de tekst en het gevoel kregen dat we hun verhaal begrepen hadden.
Ouders bepaalden waar het interview zou plaatsvinden, meestal was het bij hen thuis, maar soms ook in een ruimte van een jeugdzorgorganisatie of in een al dan niet rustig hoekje van een restaurant. We lieten vooraf weten dat we de gesprekken zouden opnemen, omdat we hun verhaal zo zorgvuldig mogelijk wilden opschrijven. Alle ouders stemden daarin toe, al vroegen ze soms of het apparaat even uit mocht. Aan het begin van een interview vroegen we ouders ook of ze akkoord konden gaan met de afspraak dat wij alles mochten vragen en dat zij zouden aangeven als ze op een van die vragen geen antwoord wilden geven en dat we daar dan ook niet verder op door zouden vragen. Alle ouders vonden dat goed, maar hebben er uiteindelijk nauwelijks gebruik van gemaakt.
Bij vertrouwen vragen van ouders vonden we ook horen dat de titel van het boek vooraf duidelijk zou zijn, zodat ze wisten aan wat voor soort boek ze hun verhaal zouden toevertrouwen. De vraag was of we het woord kindermishandeling zouden gebruiken. Een mogelijk voordeel is dat er een taboe wordt doorbroken, omdat we dan laten zien dat er gesproken mag worden over zoiets kwetsbaars als ouderschap en al helemaal als het misgaat. De nadelen van deze keuze zijn ook duidelijk. Het woord kindermishandeling is een vergaarbak en werkt als term hoe dan ook beschuldigend. Een gesprek met Alice van der Pas (2005) gaf de doorslag. In een boek dat vanuit het perspectief van ouders geschreven is, is een dergelijke term niet wenselijk. De realiteit van vrijwel iedere ouder is dat ze het goed willen doen, maar dat het desondanks ontzettend mis kan lopen.
Naar aanleiding van dit gesprek kwam bij mij nog een bizarre ervaring in herinnering waardoor ik nog gemotiveerder ‘ja’ kon zeggen op dit besluit. Jaren geleden moest ik een formulier invullen en op tijd opsturen voor de herregistratie van mijn BIG. Ik kreeg na enige tijd een brief terug waarin stond dat ze die verlenging niet konden geven, omdat ik aangegeven had dat ik geheel ontoerekeningsvatbaar ben. Als ik wilde, kon ik tegen het besluit in beroep gaan door een brief te schrijven. Ik zette me aan het schrijven en het werd een lange brief die ik direct weer verscheurde. Ze zullen wel denken, dacht ik, dat die mevrouw wel heel veel woorden nodig heeft om te zeggen dat ze niet gek is. De ultrakorte brief die ik daarna schreef, keurde ik af, want ja, nu leek het alsof ik heel wat te verbergen had. Kortom, ik zat in een fuik en alles wat ik schreef pleitte tegen me. Ouders voelen zich zodra de term kindermishandeling valt in eenzelfde fuik zitten. Voor hen is echter één telefoontje om te zeggen dat ze per ongeluk het foute hokje hebben aangevinkt niet afdoende.
3. Het verhaal van Fred
Fred was een van de ouders die we via een cliëntenraad vonden. Zijn naam is gefingeerd, zoals alle namen in het boek, maar wel door de ouder zelfgekozen. Toen Fred trouwde, betrokken hij en zijn vrouw een veel groter huis dan ze gewend waren. Er kwamen dieren in en er werden twee kinderen geboren. Zijn vrouw vond het lastig om de zorg voor het huis, de dieren en de kinderen te combineren, maar het duurde een tijd voordat Fred de ernst van de situatie inzag, want hij was als vrachtwagenchauffeur veel van huis. Ze zochten hulp, in eerste instantie iemand die al het achterstallige werk zou kunnen doen om hen daarna te helpen het zelf aan te kunnen. Ze kregen in plaats daarvan gesprekken aangeboden, maar daar konden ze niets mee.
Toen het echt niet meer ging, stemden ze toe dat de kinderen – ze waren toen vier en twee jaar – tijdelijk naar een logeeradres zouden gaan zodat moeder kon uitrusten. De ouders hebben de kinderen nooit meer teruggekregen. Na de uithuisplaatsing hebben de ouders, al waren ze inmiddels gescheiden, gezamenlijk strijd gevoerd om de kinderen terug te krijgen, maar dat is niet gelukt, misschien ook wel doordat Fred niet van lettertjes houdt zoals hij zegt, waardoor hij brieven maar half of niet las.
Fred heeft zich al die tijd niet gehoord en gezien gevoeld als vader. Eén ervaring blijft extra pijn doen. Na de uithuisplaatsing mochten de kinderen af en toe onder begeleiding van de gezinsvoogd een paar uur naar huis. Tijdens een van die bezoekjes zag Fred dat het zijn zoon te veel werd. Hij nam hem mee naar zijn kamertje boven om tot rust te komen, want hij wist dat hij daarmee onbestuurbare driftbuien kon voorkomen. De gezinsvoogd hield hem echter tegen, want van de kinderkamer zou een fout signaal van hoop uitgaan. Fred wilde toch doorzetten en pleegde dus obstructie. Daarna mocht zijn zoon niet meer thuiskomen. In het rapport las hij dat vader niet met de driftbuien van zijn zoon – die driftbui was er inderdaad gekomen – kon omgaan. Terwijl, zegt Fred, hij die behoefte aan afzondering en rust van zijn zoon herkende. Zowel hij als zijn zoon hebben een autistische stoornis. Voor Fred was en is de cabine van zijn vrachtwagencombinatie de veilige plek om tot rust te komen, voor zijn zoon was dat zijn kamer. En wat, vraagt Fred, weet die gezinsvoogd nou af van zijn kind? Wie kende dat kind nou het langst en het beste?
Fred heeft zich uiteindelijk bij de situatie neergelegd omdat hij ook verder moet met zijn eigen leven.
“Je kinderen moeten meer bijzaak dan hoofdzaak worden, anders ga je er helemaal aan kapot. Maar de pijn verandert er niet door.”
3.1. Boodschap aan de hulpverleners
Fred verwoordt dat hij zich niet gezien heeft gevoeld als ouder. Dat doet hem ook na al die jaren nog steeds pijn en maakt hem boos als hij erover praat. Andere ouders vertellen dat ze het gevoel hadden dat de mening van de professional al vaststond, nog voor ze de ouder gezien of gesproken hadden. En dat de keuze van die professional vóór de veiligheid van het kind bijna automatisch een keuze tégen de ouder inhield.
Unaniem zeggen ouders op de vraag wat hun boodschap is aan de hulpverlening: hoor ons en zie ons als ouders en ga met ons in gesprek. En daarbij ligt het accent niet alleen op dat horen en dat zien, maar zeker ook op dat ouder-zijn, want wat er ook is misgegaan, ouders blijven we.
Deze hartenkreet van ouders is wat ons betreft de essentie van het boek. Deze boodschap is belangrijk en actueel, omdat er op dat vlak zoveel misgaat. Nog steeds wordt vergeten dat ouders ouders blijven en dat vertelt ook Vincent die zijn dochtertje misbruikte en daarvoor vier jaar heeft vastgezeten.
“Naast dader ben ik ook vader en dat wordt nog wel eens vergeten. Mensen kunnen niet begrijpen dat het naast elkaar heeft bestaan en dat, nu het daderschap er niet meer is, het vaderschap overblijft.”
4. Thema’s
In de twintig interviews komt een aantal thema’s naar voren die in essentie zichtbaar maken wat ouderschap is en wat het met ouders doet als het misgaat. Ze beschrijven vaak het gevoel dat vrijwel iedere ouder het gevoel ‘ik ga er altijd voor je zijn’ zal herkennen. Het is een diep besef van verantwoordelijkheid voor dit kind en dat gevoel van verantwoordelijk zijn blijft, ook bij die ouders aan wie het ouderlijk gezag is ontnomen of van wie de kinderen uit huis zijn geplaatst. Het schrijnende hartzeer waarmee dat gepaard gaat, kwam ook in veel interviews terug.
4.1. Een lege kelder
De interviews getuigen niet alleen van vallen en misgaan, maar ook van veerkracht en opstaan, vaak op het ongelofelijke af. Willen, kunnen en doen was ook een thema dat in meerdere interviews naar voren komt en hoeveel moeite het kost om te veranderen of om onder ogen te zien en te accepteren dat dat wat je het liefste wilt niet kan. Dat wel willen, maar struikelen over kunnen en doen blijkt – en dat hoeft niet te verbazen – vaak te wortelen in de eigen jeugd en de daar opgelopen achterstand. Janina, een van de geïnterviewde vertelt wat dat betekent:
“Mensen met leuke ouders leggen tijdens hun jeugd een soort kelder in zichzelf aan die is gevuld met zelfvertrouwen en liefde. Het is een soort voorraadkast waar ze hun emotionele voeding uit putten als ze zelf kinderen krijgen. Maar als je zoals ik niets hebt meegekregen, dan is de kast leeg (…) en dat maakt me soms machteloos, want ik wil zo graag vol overgave moederen.”
Deze thematiek was ook vaak voelbaar als er een punt was gezet achter een uitgewerkt interview, maar een afspraak met de geïnterviewde om de tekst te bekijken maar niet van de grond kwam. Daar bleek een patroon in te zitten. Het eigen verhaal zwart op wit lezen bleek confronterend. Bovendien nam het gewone leven weer alle aandacht in beslag door de geldzorgen, trauma’s en problemen rond de kinderen die bij dat leven horen. Een leven dus dat maar niet gewoon wil worden en waar een komma soms het hoogst haalbare lijkt.
4.2. Moed
Wat ook uit de verhalen blijkt, is dat één hulpverlener soms het verschil kan maken. Uit de verhalen komt naar voren dat het om moedige hulpverleners gaat. Zoals de hulpverleenster waarover Karin vertelt. Karin was tienermoeder en had een vriend die toenemend middelen gebruikte en steeds gewelddadiger werd. Toen het echt te gevaarlijk werd, kreeg hij een straatverbod van tien dagen zodat Karin kon verhuizen. In die tijd raakte Karin voor de tweede keer zwanger – van hem. Want ondanks het geweld hield ze nog steeds van hem.
Karin zocht vrijwillig hulp bij Veilig Thuis, maar was zo weer weggeweest als die hulp haar niet bevallen was. Het eerste examen waar ze de hulpverleenster die haar was toegewezen aan blootstelde was of ze zich hield aan afspraken. Dat deed ze. Als ze zei dat ze dan en dan terugbelde, deed ze dat, en als dat niet lukte, liet ze dat op tijd weten.
Het tweede dat de hulpverlener deed slagen, was dat ze Karin heldere informatie gaf waar Karin echt wat aan had, dus Karin bleef. De hulpverleenster liet Karin zoveel mogelijk haar eigen keuzes maken, betuttelde haar niet en wees nooit met het vingertje, ook niet als Karin zich voor de zoveelste keer niet hield aan de gemaakte afspraken en ze haar vriend toch weer ging helpen. Door de goede verstandhouding durfde Karin dat wel steeds op te biechten. Dan sloot de hulpverleenster bij de nieuwe situatie aan en zei: “Okay, laten we kijken wat we gaan doen.”
Toen de situatie echt explosief werd, zei de hulpverleenster dat ze Karin altijd de keuze had gegeven maar dat ze nu moest luisteren en doen wat ze zei, anders zou het uit de hand lopen. Dat betekende in dit geval dat Karin haar vriend niet meer mocht helpen. Karin voelde dat het menens was en deed wat haar gezegd werd. Door de agressie die dat bij haar vriend opriep en het filmpje dat ze daarvan maakte, op aanraden van de hulpverleenster, kon de politie ingrijpen, belandde haar vriend in de gevangenis en keerde de veiligheid in het gezin van Karin terug.
Karin weet dat, als ze toen niet geluisterd had naar de hulpverleenster, de kinderen zeer waarschijnlijk uit huis waren geplaatst. Maar ze weet ook dat, als ze een hulpverlener had gehad die met het vingertje had gewezen, ze haar eigen plan getrokken had en bij haar vriend was gebleven en dat de kinderen dan zeker uit huis waren geplaatst. Nu zijn ze altijd bij Karin gebleven.
De hulpverleenster had de moed om Karin vertrouwen te geven én de moed om in te grijpen op het moment dat dat echt nodig was. Toen had Karin ook de moed om haar vriend los te laten en kwam er weer veiligheid in het gezin.
4.3. Mildheid
Gaandeweg de interviews ben ik me steeds meer betrokken gaan voelen bij de ouders. Ik heb zelf drie kinderen, regelmatig ontstond een gevoel van solidariteit van ouders onder elkaar. Dat waren de momenten dat ik met gêne terugkeek op mijn aanvankelijke aarzeling om aan dit boek te beginnen, omdat ik dacht dat deze ouders te moeilijk zouden zijn om mee in gesprek te gaan. Eén verhaal heeft me in het bijzonder geraakt, ook omdat het bij mij de vraag opriep wat ik gedaan zou hebben als buurvrouw, schooljuf of politieagent. Of als ik Anne ontmoet had op het consultatiebureau waar ik jaren heb gewerkt.
Anne heeft zeven kinderen van drie verschillende vaders. De eerste was een kortstondige vakantieliefde, van de tweede en derde vader is ze gescheiden. Toen haar eerste man psychotisch werd en haar toen ze zwanger was van haar vijfde kind van de trap wilde gooien omdat hij niet nog een kind wilde, vluchtte ze met haar kinderen naar een Blijf van mijn lijfhuis. Ze beviel in een opvanghuis van het Leger des Heils. Na de bevalling koos ze voor woonruimte in de plaats waar haar moeder woonde. Daar snapte ik niets van. Ze had me verteld dat ze door haar moeder ernstig mishandeld en verwaarloosd was. Waarom kies je dan uitgerekend die plaats? Annes antwoord was even simpel als verbijsterend: “Ik kende verder niemand en zij had een auto waarmee ze mij en de vijf kinderen kon ophalen.”
In het opvanghuis van het Leger des Heils had ze haar man ontmoet: charmant, galant, vrolijk. Hij bood de troost en liefde die ze op dat moment nodig had, dus hij trok bij haar in en van hem kreeg ze nog twee kinderen. Hij bleek nog veel gewelddadiger dan de tweede vader. Toen ze uiteindelijk de moed vond om van hem te scheiden, bleven zij en haar kinderen getraumatiseerd achter. Net toen ze weer een beetje aan het opkrabbelen waren, werd er ingegrepen en zijn vijf van de zeven kinderen uithuisgeplaatst. Anne:
“Het was niet de leukste manier maar wel de enige manier voor iedereen om weer overeind te komen. De rechter heeft ervoor gezorgd dat we er weer mochten zijn. Dat is het begin geweest van ons nieuwe leven.”
In dit verhaal stagneerde het ene proces na het andere. ‘It takes a village to raise a child’ maar de village liet het op cruciale momenten afweten, dus de solidariteit was ver te zoeken. Van een goede taakverdeling was ook geen sprake. Een pas op de plaats maken en uitzoomen was er ook niet bij voor Anne, ze was eigenlijk alleen maar aan het overleven. Ze was wel blij met haar kinderen en voelde zich ook op veel momenten een goede moeder. Dat gevoel is er nog, maar dan op een andere manier. Eén ervaring heeft haar daarbij geholpen. Toen ze voor haar eerst na de spoeduithuisplaatsing haar kinderen weer mocht zien, was ze wat te vroeg en stond te wachten op een parkeerplaats. “
Ik zag de pleegouders uit de auto stappen. Ik zag ook hoe ze met de kinderen omgingen, hoe lief ze waren. Ik wist niet dat er zulke lieve mensen bestonden. Ik had mijn kinderen ook nog nooit zo vrolijk gezien, weer helemaal kind. Op dat moment voelde ik dat het goed was.”
Anne heeft toen het besluit kunnen nemen om volledig moeder op afstand te worden en voor die rol gaat ze helemaal. In haar nieuwe leven heeft Anne de hulp gehad die ze zo graag eerder had gehad. Want ze wist niets van relaties, niets van wederkerigheid en had nooit geleerd om nee te zeggen. Het leergeld dat zij en haar kinderen daarvoor hebben moeten betalen, is enorm geweest. En nog steeds. Praten over haar tweede man doet pijn, vooral het feit dat ze voor hem gewaarschuwd is en daar niet naar heeft geluisterd.“
Als ik daaraan denk, word ik verdrietig. En dan heb ik tijd nodig om te zien dat ik met de ogen van de Anne van nu kijk naar de Anne van toen. De Anne van nu heeft zoveel geleerd en is zoveel wijzer en weerbaarder dan de Anne van toen. Die Anne was alleen maar bezig met overleven.”
Voor deze milde blik op zichzelf moet Anne moeite doen, maar als het haar lukt kan ze ook tevreden zijn met haar rol van moeder op afstand. Dat geldt ook voor een andere moeder die zich na veel vallen en opstaan mantelmoeder is gaan noemen.
Mildheid maakt dat ouders de dingen die mis zijn gegaan onder ogen durven zien, mildheid heeft gemaakt dat ze verder kunnen met hun schuldgevoel en schaamte en dat ze durven en kunnen leren van hun ervaringen. Iedere ouder heeft mildheid nodig om te groeien in hun ouderschap, ook als dat ongewild een heel andere invulling krijgt dan gedacht en gehoopt.
5. Epiloog
Aan het eind van een interview viel er vaak een stilte. Alles was wel zo’n beetje gezegd. En dan zei een ouder: “Uiteindelijk ben ik er sterker uitgekomen en daar ben ik trots op.”
En dan viel er vaak weer een stilte of moest er opeens koffie of thee gezet worden. En dan: “Maar de prijs is veel te hoog.”
Een dergelijk uitspraak doet een appel op de omgeving om ruimte te geven om te mogen leren in het ouderschap, want ouderschap gaat niet zonder vallen en opstaan, dat geldt voor iedereen. Maar het doet ook een appel om er voor deze ouders te zijn en naar ze luisteren op het moment dat het mis dreigt te gaan, zodat zij en daarmee ook de kinderen niet hard zullen vallen. Dat vraagt solidariteit. Niet voor even, maar langdurig.
Noot
1. Paulien Bom heeft jarenlang als verpleegkundige op consultatiebureaus gewerkt en oudercursussen gegeven. Ze heeft meerdere boeken over opvoeding geschreven, waaronder Kinderen en grenzen stellen en Bevlogen & belast. Over het wel en wee van opgroeien met idealen. Met Herman Baartman, emeritus-hoogleraar Preventie en Hulpverlening inzake Kindermishandeling, schreef ze Als het misgaat thuis. Verhalen van ouders.
Referenties
Bom, P., & Baartman, H. (2018). Als het misgaat thuis. Verhalen van ouders. Antwerpen/’s-Hertogenbosch: Gompel&Svacina.
Pas, A. van der (2005). Eert uw Vaders en uw Moeders. Handboek Methodische Ouderbegeleiding 3. Amsterdam: SWP org/10.1080/03124070600833055